Pagina voor leerkrachten
Introductie Op deze pagina voor leerkrachten worden de verschillen tussen een taalontwikkelingsstoornis (hierna: TOS) en een taalachterstand uitgelicht, waarbij specifiek aandacht is voor het in kaart brengen van deze verschillen bij meertalige kinderen. Daarnaast worden taalstimulerings- en interventiemogelijkheden bij taalproblemen van meertalige kinderen besproken. Op deze manier hoopt deze pagina een bijdrage te leveren aan de verdieping en de verbreding van kennis omtrent TOS en taalachterstand bij meertalige kinderen. Bovendien hoopt de pagina handvatten te bieden voor taalstimuleringsmethoden en interventiemogelijkheden, zodat leerkrachten deze adequaat in kunnen zetten in de klas. TOS versus taalachterstand Een TOS wordt in de richtlijn Logopedie bij taalontwikkelingsstoornissen (Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie (NVLF), 2017) gedefinieerd als ‘’een neurobiologische ontwikkelingsstoornis van genetische oorsprong die gekenmerkt wordt door een taalontwikkeling die beduidend achterblijft bij die van leeftijdgenoten, met inbegrip van de normale interindividuele variaties daarin, binnen de regionale en sociale variëteit van de taal die het kind aan het verwerven is’’ (Gerrits, Beers, Bruinsma, & Singer, 2017). Een taalachterstand, daarentegen, wordt ‘alleen’ beschouwd als een taalontwikkeling die achterblijft ten opzichte van leeftijdgenoten (NVLF, 2017). Een taalachterstand kan verschillende oorzaken hebben, waaronder een TOS. Dit betekent dat een taalachterstand mogelijk veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van een onderliggende TOS. Echter, dit hoeft absoluut niet het geval te zijn. Een taalachterstand wordt ook regelmatig veroorzaakt door een blootstellingsachterstand, die omschreven wordt als ‘’een taalachterstand die veroorzaakt wordt door onvoldoende (kwalitatieve) blootstelling aan taal vanuit de omgeving’’ (NVLF, 2017, p. 16). De begrippen ‘TOS’, ‘taalachterstand’ en ‘blootstellingsachterstand’ worden regelmatig door elkaar gebruikt: een TOS en een taalachterstand kunnen gezamenlijk voorkomen (de taalachterstand vloeit voort uit de TOS), maar hanteren verschillende definities en kunnen dus niet als synoniemen gebruikt worden. TOS bij meertalige kinderen Een groeiend aantal kinderen in Nederland is meertalig, waardoor ze opgroeien met Nederlands en een andere taal of meerdere andere talen (Koninklijke Kentalis, z. j.). Deze meertalige kinderen worden minder vaak blootgesteld aan input van het Nederlands ten opzichte van eentalige Nederlandse kinderen, waardoor ze een taalachterstand in het Nederlands kunnen ontwikkelen (Boerma & Blom, 2016). Taalproblemen van meertalige kinderen met een taalachterstand vertonen op het eerste gezicht veel overeenkomsten met taalproblemen van meertalige kinderen met een TOS. Zo hebben beide groepen kinderen onder andere moeite met de morfosyntactische aspecten van het Nederlands (Julien, 2008). Hierdoor is het in de praktijk vaak moeilijk om vast te stellen of de taalproblemen van een meertalig kind voortvloeien uit een TOS of uit een taalachterstand. Dit kan als gevolg hebben dat een eventuele TOS niet opgemerkt wordt (onderdiagnose) of juist dat taalproblemen als gevolg van een taal-/blootstellingsachterstand per definitie toegedicht worden aan een TOS (overdiagnose) (Boerma & Blom, 2016). Echter, Julien (2008) rapporteert ook dat meertalige kinderen met een TOS bepaalde symptomen hebben die verschillen van de tijdelijke problemen met het Nederlands van veel meertalige kinderen. Zo wordt gezien dat kinderen met een TOS bijvoorbeeld pas op zeer late leeftijd hun eerste woorden spreken, fonologische problemen hebben en een kleine passieve en actieve woordenschat hebben (Julien, 2008). Daarnaast kunnen blijvende problemen in de werkwoordsvervoeging in het Nederlands een indicatie voor een TOS zijn (De Jong, Orgassa, & Çavuş, 2007). Als bovenstaande problemen zich voordoen in alle talen die een meertalig kind spreekt of waar een meertalig kind aan blootgesteld wordt, is dat reden om te denken aan een TOS (Boerma & Blom, 2016). Om te kunnen differentiëren tussen meertalige kinderen met een TOS en meertalige kinderen met een taalachterstand in de ontwikkeling van het Nederlands, is het erg belangrijk om alle talen van het kind grondig in kaart te brengen en gedegen diagnostisch onderzoek uit te laten voeren (Blumenthal, 2012; Julien, 2008). Hierbij is het uitvoeren van een spontane taalanalyse in alle gesproken talen een waardevolle toevoeging om een beeld te krijgen van de productieve taalvaardigheden per gesproken taal (Julien, 2007). Onder de kopjes ‘TOS & Meertaligheid – Diagnostische materialen’ en ‘TOS & Meertaligheid – Protocol analyse op audiologische centra’ is meer informatie te vinden over het diagnostisch taalonderzoek bij meertalige kinderen. Taalstimulerings- en interventiemogelijkheden voor de leerkracht Voordat eventueel de vervolgstap voor het uitvoeren van diagnostisch onderzoek wordt overwogen, is het van belang om de taalontwikkeling in het Nederlands van een meertalig kind goed te monitoren. Bij kinderen die het Nederlands als tweede taal leren en die een normale taalontwikkeling doormaken in de moedertaal, zijn de problemen in het Nederlands vaak tijdelijk en is er geen sprake van een TOS. Indien een kind na anderhalf jaar veelvuldige blootstelling aan het Nederlands nog steeds veel problemen heeft met de Dagelijkse Algemene Taalvaardigheden (DAT), is diagnostiek en eventueel behandeling gewenst (Julien, 2008). In zo’n geval kan er sprake zijn van een TOS, vooral als de taalontwikkeling in de moedertaal ook niet leeftijdsadequaat verloopt. Bij zorgen over de taalontwikkeling van een meertalig kind is het goed om deze zorgen met ouders te delen: herkennen zij de problemen die geschetst worden? Nadien kan, indien gewenst en alle partijen hier achter staan, hulp ingeschakeld worden voor verder onderzoek en eventuele begeleiding/behandeling door een logopedist. Om de taalontwikkeling in het Nederlands verder te stimuleren, is het van belang om tijdens de lessen op school aandacht te besteden aan het verbeteren van de taalvaardigheid van een meertalig kind. Uit het promotieonderzoek van Keegstra (2010) is gebleken dat meertalige kinderen veel baat hebben bij taalstimulering en vaste taalstimuleringsprogramma’s. Het toepassen van de VAT-principes (Volgen, Aanpassen, Toevoegen) uit het Hanen-programma is een goede methode om het taalaanbod in het Nederlands te vergroten en te verbeteren (Julien, 2008; Pepper & Weitzman, 2009). Deze principes worden als volgt beschreven (Julien, 2008):
Deze principes kunnen in de klassensituatie heel goed toegepast worden tijdens het vrij spelen, tijdens het zingen van liedjes en het vertellen van rijmpjes en tijdens het voorlezen van een verhaal (Julien, 2008). Ook in een gesprekje tussen de leerkracht en het kind, bijvoorbeeld na een klassikale instructie, kan de leerkracht terugkomen op de instructie en de VAT-principes toepassen om het kind extra individueel taalaanbod en taalaanbod op maat te geven (Van den Dungen & Verboog, 2005). Daarnaast wordt het aangemoedigd om de woordenschat van het kind te vergroten, uit te breiden en te verdiepen. Dit kan eveneens met behulp van de VAT-principes. Door nieuwe woorden in een thema aan te bieden en de nieuwe woorden concreet te maken in een spel, ervaart het kind het woord veel beter en kan hij of zij het zich sneller eigen maken (Van den Dungen & Verboog, 2005). Indien een logopedist betrokken is bij de begeleiding en de behandeling van het kind, kan zij ook nog extra en concrete tips geven voor het stimuleren van de Nederlandse taal en werk-/spelvormen die hierbij passend zijn. |