1. Introductie
De toegenomen kennis over de meertalige ontwikkeling van kinderen met een taalontwikkelingsstoornis, de ervaring op scholen en in de klinische praktijk met deze groep kinderen, de maatschappelijke aandacht en interesse voor dit onderwerp, brengen steeds meer vragen met zich mee. Vanuit een breder denkkader proberen professionals een completer beeld te krijgen van het betreffende kind, ondanks de complexiteit en variabiliteit. Dit proberen we te doen vanuit een “bilingual mindset” (Thordardottir, 2006), waarbij we proberen rekening te houden met alle talen die deel uitmaken van de taal- en communicatieve ontwikkeling van het kind. 2. Kennis over meertalige ontwikkeling en TOS: taalinput en taalintake Diagnostiek Binnen de taaldiagnostiek is er de noodzaak om de taalinput zorgvuldiger en breder te onderzoeken, meer te weten over de kwaliteit en kwantiteit van de blootstelling aan de talen, die zo bepalend zijn voor het toekomstige taalvermogen van meertalige kinderen (en nog bepalender in het geval van meertalige kinderen met TOS). Het herkennen van situaties van subtractieve meertaligheid, waarin de thuistaal (en soms ook de andere taal) niet genoeg en adequaat gestimuleerd worden, is van groot belang om de vele negatieve effecten hiervan op het leven van die kinderen te voorkomen. Er zijn meerdere manieren om te komen tot een completer beeld van de talige omgeving en de talige vermogens van het kind. Professionals kunnen door middel van adequate anamnese een goed beeld van de input te krijgen en kunnen via de analyse van spontane productie in de eerste taal (met behulp van een tolk) meer te weten komen over de taalproductie en receptie in alle betrokken talen (meertalige taalanalyse). Tegelijkertijd wordt er soms een alternatieve benadering toegepast, het dynamische onderzoek, waarin de hulpverlener in de gemeenschappelijke taal met het kind de leerbaarheid probeert te meten door de focus op het leerproces en niet op het product te leggen. Tenslotte is er de mogelijkheid om het diagnostische veld uit te breiden door het onderzoek ook te richten op niet-talige cognitieve processen, zoals de executieve functies en het werkgeheugen, en op de taalverwerking (in realtime) en niet op taalkennis. Het testen van het taalverwerkingsvermogen kan bijvoorbeeld door procedures te kiezen met nonsenswoorden of laag-frequente woorden i.p.v. kennis-gerelateerde taken zoals receptieve of productieve woordenschattoetsen waarbij de invloed van de taalinput veel groter is. Al deze middelen kunnen worden ingezet met als doel: meertalige kinderen met en zonder TOS van elkaar te onderscheiden zodat overdiagnose en onderdiagnose voorkomen kan worden. Behandeling/begeleiding De meest voorkomende vorm van logopedische interventie bij tweetalige kinderen is de eentalige behandeling in de tweede taal, die doorgaans de taal van de school en de omgeving is (meerderheidstaal). Daarbij zijn in de laatste tien jaar drie typen benaderingen op experimentele wijze geïntroduceerd, samen met een vierde variant die de begeleiding op een indirecte wijze toepast. Het zijn mogelijkheden die in de klinische praktijk ook gecombineerd kunnen worden: 1. Monolinguale benadering in de thuistaal 2. Bilinguale of cognitieve benadering 3. Crosslinguïstische benadering 4. Indirecte therapie (met behulp van ouders of derden in de omgeving). De monolinguale benadering zou voor heel jonge kinderen heel geschikt zijn om maximaal de ontwikkeling van de thuistaal te bevorderen, naast bijvoorbeeld het leren van het Nederlands in de omgeving buitenshuis. Dat is volgens Kohnert (2006) voordelig omdat zo een goede basis in de T1 gelegd wordt waarop de tweede-taalontwikkeling kan steunen. In de bilinguale benadering worden beide talen tegelijkertijd gestimuleerd en gebruikt tijdens de sessies. De focus ligt op onderliggende cognitieve vaardigheden (aandacht, verwerkingsvermogen) of aspecten die overeenkomen tussen de talen (cognaten en metalinguïstische vaardigheden, strategieën voor tekstbegrip) om de communicatieve competentie in beide talen en de associaties tussen de talen te bevorderen. In de crosslinguïstische benaderingen worden de talen van het kind apart behandeld. Er wordt dan vooral gewerkt op specifieke linguïstische en communicatieve aspecten die verschillen tussen de talen. Een variant van deze aanpakken, vooral wanneer er geen mogelijkheden zijn voor een directe begeleiding in de eerste taal of wanneer de logopedist geen (bijna-)moedertaalspreker is, is het combineren van de directe behandeling in de tweede taal door de logopedist met de indirecte begeleiding in de thuistaal door de ouders. 3. Kennis over meertalige ontwikkeling en TOS: taalstructuur en taalgebruik Kennis over de structuur van de eerste en de tweede taal, over de algemene en specifieke kenmerken van de normale taalontwikkeling bij meertalige kinderen en over de specifieke kenmerken van de taalstoornissen in die talen zijn van groot belang voor de klinische praktijk, vandaar dat deze aspecten terugkomen op elke taalpagina van deze Wiki. FonologieNormaal ontwikkelende kinderen hebben rond de 5 jaar hun fonologische ontwikkeling in de moedertaal redelijk afgerond. De fonologische ontwikkeling van kinderen met een TOS is vaak vertraagd of afwijkend: zij leren klanken en klankcombinaties later dan hun leeftijdgenootjes en soms laten zij een klankontwikkeling zien die niet voorkomt bij jongere kinderen. Typische (normale) processen t/m 5 jaar: consequente fronting, gliding, deletie onbeklemtoonde syllaben, assimilatie van medeklinkers, reduplicatie, clusterreductie. Deze processen zien we bij kinderen met TOS dus ook bij kinderen ouder dan 5. A-typische (afwijkende) processen: backing, klinkerspraak, klinkervervormingen, inconsequente medeklinkersubstitutie, Deze processen kunnen voorkomen bij kinderen met TOS van alle leeftijden. Meertalige kinderen zonder TOS zullen in hun klankproductie sporen vertonen van cross-linguïstische invloeden (interferentiefouten/ transfer). Dit zal vooral voorkomen wanneer in de ene taal bepaalde fonemen/ foneemcombinaties voorkomen die in de andere taal niet voorkomen of wanneer een bepaalde klank in de ene taal een foneem is en in de andere taal een allofoon van een foneem. Meertalige kinderen met TOS zullen zowel een vertraagd en/of afwijkend beeld in de fonologische ontwikkeling in de moedertaal en de tweede taal laten zien, alsook elementen van transfer. Lexicon en semantiek Bij de diagnostische en therapeutische benadering die rekening wil houden met alle talen van het kind, zijn de volgende punten betreffende het lexicale niveau van belang: Nieuwe woorden leren en vervolgens ze te gebruiken in de productieve woordenschat kan in principe vlot en makkelijk verlopen. Wel zijn tijd, contextuele ervaring en adequate input voorwaarden om tot een diepe woordkennis te komen. Sequentiële meertalige kinderen die een grote en gevarieerde woordenschat in hun eerste taal hebben, maken meer kans om dezelfde omvang in de tweede taal te bereiken. Echter sequentiele meertaligen kennen niet altijd beide woorden voor hetzelfde concept. Ze kunnen over een bredere DAT (dagelijkse algemene taalvaardigheid) beschikken en een beperktere CAT(cognitieve abstracte taalvaardigheid) hebben, met name wanneer in de thuissituatie hun woordenschat slechts op basis van concrete dagelijkse routines is ontwikkeld. De ontwikkeling van de CAT, die op abstractere en moeilijkere concepten gebaseerd is, vindt meestal plaats in de schoolsituatie en vraagt veel meer cognitieve inspanning en tijd (ongeveer 2 jaar voor de ontwikkeling van DAT en 5 tot 7 voor de CAT volgens Cummins). Kinderen met TOS kunnen juist bij het leren van nieuwe woorden, bij de opslag in het lexicon en met de woordvinding problemen hebben. Een verandering in taaldominantie kan plaatsvinden naarmate het kind ouder wordt. Dat is afhankelijk van omgevings- en inputgerelateerde factoren voor alle meertaligen. Voor kinderen met TOS zou het taalverlies in L1 (in het geval van een minderheidstaal die door kleine groepen gesproken wordt en die een lagere status heeft) vaker en vroeger kunnen optreden als de eerste taal niet genoeg stimulering meer krijgt en niet genoeg gebruikt wordt. Het blijven stimuleren van de woordenschatontwikkeling in de thuistaal of het geleidelijk stimuleren van woordenschatverwerving in de gesproken talen kunnen positieve effecten hebben op de lexicale ontwikkeling van beide talen. Morfosyntaxis Het is bekend dat de morfosyntaxis vaak het meest aangetaste taaldomein is bij kinderen met een TOS (voor eentalige en meertalige). Echter er zijn variaties geconstateerd tussen verschillende talen in de manier waarop de stoornis zich manifesteert in die taal, het type fouten die gemaakt worden en de ernst van de stoornis. Dat zou afhankelijk zijn van de structuur van die taal en van de regels die er voor gelden. Tweetalige kinderen met een TOS zullen in beide talen deze symptomen laten zien, maar de manier waarop dat zal gebeuren is taal-specifiek. Meertaligen die geen TOS hebben zullen ook problemen vertonen met de morfosyntactische ontwikkeling maar vooral in de tussentaalfase, tenzij er sprake is van subtractieve meertaligheid. De volgende punten kunnen van belang zijn bij het redeneren over verschillen en overeenkomsten tussen de eerste en tweede taal: - Werkwoordsmorfologie Kinderen met TOS zouden minder en andere fouten maken bij het vervoegen van werkwoorden in talen met een uniforme morfologie. In die talen is er een eenduidiger (bijna) 1 op 1 correspondentie tussen uitgangen en persoonsvormen, waardoor het kind waarschijnlijk deze koppeling en de grammaticale regels stabieler kan verwerven en gebruiken. Dat gebeurt niet in talen met een niet uniforme morfologie, waarvoor meer input, meer inspanning, meer herhaling nodig is om de inflectionele morfologie onder de knie te krijgen. Daarom zouden Engelstalige kinderen met een TOS meer fouten maken dan Nederlandse kinderen en Nederlandstaligen meer dan Italiaanstaligen. Dat is ook de reden waarom deze grammaticale elementen in talen met een uniforme morfologie eerder verworven worden door normaal ontwikkelende kinderen. Minder fouten betekent niet geen TOS, maar wel dat die kinderen verschillende symptomen en type fouten laten zien die de stoornis in die taal kenmerken. Het gebruik van de stam (dus omissies van vervoegingen bij werkwoorden) komt bijvoorbeeld niet voor in talen waarin het werkwoord altijd (of bijna altijd) vervoegd wordt. In deze talen zullen kinderen met TOS veel meer commissiefouten (substituties) en minder gebruik van infinitieven maken. - Zinsvolgorde, grammaticale regels en syntactische interferentie Negatieve transfer of interferentie kan op syntactisch niveau plaatsvinden wanneer de regels voor de zinsvolgorde van de eerste taal bij de opbouw van een zin in het Nederlands toegepast worden. Bijvoorbeeld “Ik morgen naar Amsterdam gaan”. Datzelfde geldt voor het weglaten van verplichte elementen wanneer dat in de eerste taal niet het geval is (bijvoorbeeld voor het onderwerp bij pro-drop talen). Fouten in de zinsvolgorde of weglaten van verplichte elementen in een zin zijn ook specifieke fouten die kinderen met TOS blijven maken. - Fouten met de congruentie tussen lidwoord, bijvoeglijk naamwoord en zelfstandig naamwoord zijn moeilijkheden die normaal ontwikkelende meertaligen laten zien. Voor meertaligen met een TOS wordt vaak gesproken van een cumulatief effect (het effect van de taalstoornis en dat van de sequentiële verwerving van een tweede taal). - Ontwikkelingsfouten Algemene cognitieve strategieën zijn vaak de oorzaak van ontwikkelingsfouten, zoals overgeneralisaties. Dit type fouten komt bij eentalige en meertalige kinderen voor en betreffen dus het taalontwikkelingsproces in die specifieke taal, niet de beïnvloeding van de tweede taal door de eerste taal. Pragmatiek Meertalige kinderen hebben geen afwijkend of vertraagd pragmatisch vermogen. Maar in het taalgebruik en in het gebruik van non-verbale communicatievormen kunnen culturele kwesties de communicatieve interactie met meertalige kinderen beïnvloeden. Met deze culturele verschillen moet daarom rekening gehouden worden om ongebruikelijk taalgebruik en gedrag goed te kunnen interpreteren. Tweetalige kinderen beschikken vaak al vroeg over de pragmatische vaardigheden om tussen de talen te switchen op basis van gesprekspartners en gesprekssituatie. Soms kunnen ze gebruik maken van codewisseling: het afwisselen van elementen (morfemen, woorden en ook grotere eenheden) uit de talen die ze beheersen tijdens de taalproductie. Dat gebeurt op lexicaal niveau, vooral bij jonge kinderen, wanneer een woord niet bekend is in de ene taal of om een bepaald concept uit te drukken. Echter, codewisseling wijst niet op een gebrekkige taalbeheersing. Kinderen moeten over lexicale, grammaticale en pragmatische vaardigheden beschikken om codewisseling voor communicatieve doelen te kunnen gebruiken. Oudere kinderen maken vooral gebruik van codewisseling om pragmatische of sociale doelen, bijvoorbeeld om een gebeurtenis te vertellen of een emotie uit te drukken. Kinderen met een TOS kunnen wel, als gevolg van hun taalstoornis, een minder adequaat en efficiënt pragmatisch vermogen vertonen. Er is niet altijd overeenstemming hierover tussen deskundigen. Het probleem zou niet in de keuze van communicatieve intenties of in het rekening houden met de gesprekspartner en de context liggen, maar in de realisatie hiervan en in de gebrekkige middelen waarmee communicatieve, conversationele en narratieve doelen bereikt kunnen worden. Taalgestoorde kinderen hebben vaak problemen om genoeg en complete informatie te verstrekken, om misverstanden vast te stellen en weg te nemen en compenseren soms hun talig tekort met gebaren. Een interessante vraag is of er een verschil bestaat tussen het gebruik van codewisseling bij meertalige kinderen met TOS in vergelijking met meertalige kinderen die geen taalstoornis hebben. Enkele onderzoeken wijzen uit dat er geen significant verschil zou zijn (zie de literatuurlijst hieronder), maar meer studies zijn hiervoor nodig. Codewisseling geeft een indicatie van het taalvermogen van het meertalige kind, dat in staat is om woorden (of morfemen) van de ene taal binnen de zin (of woord) in de andere taal te plaatsen met respect voor de syntactische of morfologische regels van die taal, wat enige kennis van de onderliggende structuur van die taal doet vermoeden. De beperkte lexicale en morfosyntactische vaardigheden van kinderen met TOS zouden daarom kunnen zorgen voor een minder frequent en minder effectief gebruik van codewisseling. |