Pagina voor ouders
Op deze pagina wordt uitleg gegeven over meertaligheid: definitie, voordelen en uitdagingen en meertaligheid in het onderwijs. Op het kopje naast deze pagina vindt u vragen en aanbevelingen over het opvoeden van meertalige kinderen. Meertaligheid: definities In Nederland en de rest van Europa groeien steeds meer kinderen in een meertalige omgeving op. Dit komt niet alleen door de immigratie, maar ook doordat mensen meer internationale contacten hebben, een relatie met mensen uit het buitenland aangaan en een gezin besluiten te creëren. Over de vraag wanneer iemand meertalig is bestaan verschillende meningen. Meertaligheid is een breed concept dat verschillende taalcombinaties en taalrelaties kan omvatten. Zo kunnen beide ouders bijvoorbeeld dezelfde moedertaal delen, terwijl dat niet de dominante taal van de omgeving is. Een andere mogelijkheid is dat één of beide ouders zelf tweetalig zijn opgegroeid, in de minderheidstaal en in de meerderheidstaal. De meest voorkomende onderverdeling die in de onderzoeksliteratuur te vinden is, maakt onderscheid tussen de simultane en de sequentiële meertaligheid. Het kan zijn dat een kind meerdere talen tegelijk leert vanaf een geboorte of een heel jonge leeftijd. Stel, een Française is met een Nederlandse man getrouwd. Ze wonen in Nederland en geven hun pasgeboren kind naast het Nederlands ook direct het Frans mee. Dan is er een spraak van Simultane Meertaligheid. Daarnaast kan Nederlands als tweede taal geleerd worden na het leren van de moedertaal. Dan wordt er van Sequentiële Meertaligheid gesproken. Bijvoorbeeld, een kind kan op latere leeftijd naar Nederland verhuizen en hier het Nederlands beginnen te leren. De grens tussen de simultane en de sequentiële meertaligheid wordt hierbij vaak bij 3 jaar getrokken, want dan is de basis voor de taalontwikkeling gelegd. Kinderen jonger dan 3 jaar leren meerdere talen best vlot. Ze bereiken hun mijlpalen (brabbelen, eerste woordjes) even snel als eentalige kinderen, en leren net als eentalige kinderen de talen op moedertaalniveau te beheersen. Bij deze kinderen is het vooral belangrijk dat zij worden ondergedompeld in de tweede taal. Dit kan bijvoorbeeld met prentenboeken, spelmateriaal, het kijken van filmpjes en talige apps. Als jonge kinderen van 3 tot 6 jaar tweede taal naast de moedertaal leren, wordt dit vroeg-sequentiële taalverwerving genoemd. Bij deze jonge kinderen kan men niet verwachten dat ze een tweede taal binnen korte tijd vloeiend gaan beheersen. Het kan wel een paar jaren duren voordat een vroeg-sequentieel meertalig kind een tweede taal helemaal onder de knie heeft. De kinderen maken nog fouten in de tweede taal, die veroorzaakt door de verschillen met hun moedertaal worden. Hoe ouder kinderen zijn bij de blootstelling aan de tweede taal, hoe meer moeite ze hebben met het leren van deze nieuwe taal. Als de kinderen ouder dan 6 jaar zijn wanneer ze een tweede taal beginnen te leren, is er een sprake van late sequentiële taalverwerving.Deze kinderen hebben vaak vijf tot zeven jaar nodig om de tweede taal te leren. In tegenstelling tot jongere kinderen, beheersen ze al één taal en kunnen die dus gebruiken om de nieuwe taal te leren. Oudere kinderen leren een tweede taal het beste als zij veel herhalingsoefeningen doen, expliciete uitleg krijgen, en leren vanuit boeken. Meertaligheid: voordelen en uitdagingen In het verleden werd meertaligheid vaak gezien als een bron van problemen bij het leren van de Nederlandse taal. Daardoor kregen ouders van jonge kinderen die in een meertalige omgeving waren opgegroeid vaak het advies om hun thuistaal te laten vallen. Vandaag komen alle onderzoekers overeen dat het vermijden van de thuistaal op korte en lange termijn negatieve consequenties kan hebben voor de kinderen en het gezien. De ontwikkeling verloopt beter in een omgeving die de verwerving van alle talen die het kind leert, ondersteunt en stimuleert. Een betere ontwikkeling van de andere taal is namelijk ook gunstig voor het Nederlands. Wanneer het kind in ieder geval één taal goed ontwikkelt, dan zal hij ook in staat zijn om daarnaast een tweede taal te leren. Voordelen Taalkundig en psychologisch onderzoek laat zien dat de verschillende talen elkaar kunnen versterken, en dat meertaligheid zelfs voordelen kan opleveren. Metacognitie Bovendien scoren de kinderen die in meertalige omgeving groeien hoger dan de eentalige kinderen op het gebied van metacognitieve en metalinguïstische vaardigheden. Dit zijn de vaardigheden die op een abstracter niveau over de taal laten denken en de verwerking van talen vereenvoudigen. Onderzoek heeft aangetoond dat het leren van meerdere talen een positieve invloed heeft op de cognitieve ontwikkeling van leerlingen. Ook niet-anderstalige leerlingen kunnen dus hun voordeel halen uit het contact met verschillende talen en meertalige leeftijdsgenoten. Taken uitvoeren De voordelen van tweetaligheid zijn ook te zien in de manier waarop kinderen hun aandacht kunnen richten op benodigde informatie voor een gegeven taak. Uit onderzoek blijkt dat meertalige kinderen sneller zijn als het gaat om het afwisselen van taken; ze lijken creatiever te zijn en een groter probleemoplossend vermogen hebben. Wie in een andere taal dan de moedertaal nadenkt over een probleem, lijkt wat meer afstand tot het probleem te hebben en kan daardoor makkelijker tot een moeilijk besluit te komen. Communicatie Meertaligheid blijft ook in andere opzichten voordelig te zijn: meertaligen kunnen met meer mensen communiceren, meer verschillende boeken lezen en websites bezoeken. Door een beter ontwikkeld talig bewustzijn verwerven ze kennis over de talige diversiteit in de wereld. Mensen die al vanaf jonge leeftijd een tweede taal spreken kunnen ook makkelijker een derde of vierde taal leren. Ouderen De positieve uitwerking van meertaligheid blijft ook na de kindertijd bestaan. Meertalige mensen hebben over het algemeen een beter inlevingsvermogen en breder wereldbeeld. Met name voor jonge kinderen en voor ouderen (twee leeftijdsfasen waarin de hersenen sterk veranderen) lijkt meertaligheid wel degelijk voordelen op te leveren. Meertalige mensen blijken scherper op latere leeftijd te zijn; ze scoorden beter op een intelligentietest nadat ze de 70 gepasseerd waren. Dit gold ook voor mensen die pas op latere leeftijd een tweede taal leerden. Uitdagingen Hoewel is het tegenwoordig in het algemeen geaccepteerd dat meertaligheid veel voordelen heeft, worden meertalige kinderen met een aantal uitdagingen geconfronteerd. Semi-lingualisme Opgroeien met meer dan één taal is echter alleen een voordeel als de verschillende talen goed worden aangeboden en voldoende worden ondersteund. Twee- of meertaligheid kan een probleem worden als deze gunstige omstandigheden ontbreken. Meertaligheid kan negatieve effecten hebben als de moedertaal onvoldoende wordt ondersteund en er een tweede taal geforceerd wordt opgedrongen, met name in het onderwijs. Er wordt dan gesproken van subtractievemeertaligheid, die kan leiden tot dubbel semi-lingualisme, wat inhoudt dat het kind wel twee talen beheerst, maar beiden op een (te) laag niveau. Achterstanden in de spraak en taal kunnen bij alle tweetalige kinderen optreden, maar komen vooral voor bij kinderen die de tweede taal opgedrongen krijgen en waarbij de moedertaal onvoldoende wordt ondersteund. Tempo Het kan voorkomen dat kinderen die twee talen tegelijkertijd leren een iets lager tempo van taalverwerving hebben. Vaak kennen tweetalige kinderen in het begin gemiddeld minder woorden per taal dan eentalige kinderen. Dit komt door het feit dat zij alle begrippen van twee etiketten moeten voorzien. Dat wil zeggen dat ze voor elk begrip het woord in de ene taal én in de andere taal moeten leren, en dat kost extra tijd. In totaal kennen tweetalige kinderen vaak wel meer woorden (in beide talen samen) dan eentalige kinderen. Het vermengen van de talen (code-mixing) Het kan voorkomen dat tweetalige kinderen de elementen van twee of meer talen mengen in dezelfde uiting of conversatie, wat ook wel interferentie wordt genoemd. Interferentie komt vaak voor bij meertalige kinderen, omdat zij nog in het proces zitten van taalverwerving en nog bezig zijn om de talen te leren scheiden. De ‘stille periode’ Soms maken de meertalige kinderen een zogenaamde ‘stille periode’ door: een kind zegt dan een tijd lang niets in één taal. Dit komt meestal voor bij kinderen die successief meertalig worden opgevoed die voor het eerst in contact komen met de tweede taal. Het gebeurt vaak dat kinderen die thuis in een andere taal dan het Nederlands worden opgevoed op school de eerste maanden niets zeggen, omdat zij nog geen Nederlands kunnen spreken. Een ‘stille periode’ kan ook soms voorkomen bij kinderen die simultaan meertalig zijn opgevoed, maar die meer dominant zijn in de andere taal dan het Nederlands. Deze kinderen kunnen een periode doormaken waarbij ze nog niks durven te zeggen in het Nederlands. Het is belangrijk om in te zien dat kinderen tijdens een stille periode vaak al wel veel begrijpen, ook al spreken ze nog niet. Kinderen ontwikkelen namelijk eerst zogenaamde receptieve vaardigheden (om te luisteren) en pas daarna productieve vaardigheden (om zelf te spreken). De ‘stille periode’ duurt gemiddeld zo’n drie maanden, maar kan soms ook wat langer duren. Overgeneralisaties en overextensies Enkele taalontwikkelingsfouten die in een spraak van meertalige kinderen voorkomen, verschijnen als een gevolg van universele cognitieve processen. Alle taalleerders (en dus niet alleen meertalige kinderen) komen deze fouten tegen. Over-generalisatie (of over-regulatie) is een fout waarbij een kind voorkeur heeft voor regelmatige vormen in de taal (zoals in werkwoordvormen of meervoudsvormen). “*Loopte”, “*springte” zijn voorbeelden van over-generalisaties. Een over-extensie is een fout waarin woorden in een ruimere betekenis worden gebruikt, zoals “bus” voor alle soorten vervoer. In de loop van de taalverwervingsproces leren de kinderen de juiste vormen en regels toepassen, dan verdwijnen de fouten vanzelf. Meertaligheid in het onderwijs Het is onmogelijk te ontkennen dat het Nederlandse onderwijs steeds meer multicultureel wordt. Een duidelijk voorbeeld hiervoor is de talige diversiteit van de leerlingen in Nederlandse scholen. Hoe kunnen onderwijsverleners met de meertalige realiteit omgaan? Moet die als een probleem zien worden voor (Nederlands) leren? Of moet de meertaligheid in het onderwijs juist als een bron voor leren gezien worden? Meertaligheid wordt vaak in relatie gebracht met achterstanden in het onderwijs. Er zijn inderdaad veel meertalige leerlingen in Nederland die een achterstand hebben in de taalvaardigheid in het Nederlands. Het gaat hierbij voornamelijk om allochtone kinderen uit minderheidsgroepen. Deze kinderen komen vaak zonder veel kennis van het Nederlands het basisonderwijs binnen, en velen blijken de achterstand in de Nederlandse taal niet in te halen. Deze taalachterstand leidt er vervolgens toe dat deze kinderen op allerlei schoolvakken achterlopen, omdat het Nederlands de schooltaal is in alle vakken. Het komt vaak voor dat meertaligheid wordt gezien als de oorzaak van taalvertragingen in dergelijke gevallen. Maar dit hoeft zeker niet altijd zo te zijn. Er zijn immers ook meertalige kinderen die op jonge leeftijd geen taalachterstand hebben of de achterstand inhalen. Meertaligheid is op zichzelf geen directe oorzaak van taalachterstanden, want er zijn ook ééntalige Nederlandstalige kinderen die taalachterstanden hebben. (Taal)achterstanden in het onderwijs hebben dan ook niet zozeer met meertaligheid te maken, maar eerder met de sociaal-economische positie van het gezin waar kinderen in opgroeien. Veel kinderen uit lagere sociaal-economische milieus komen met een achterstand het basisonderwijs binnen. Het bespreken van aantal mythen over de meertaligheid lijkt nuttig te zijn om mogelijke fouten en verkeerde aanbevelingen gegeven door de onderwijsspecialisten te voorkomen. Mythe 1: Meertalige kinderen hebben een groter risico op een taalachterstand of taalstoornis Het leren van meerdere talen duurt inderdaad langer dan het leren van een enkele taal. Toch toont onderzoek aan dat een kind deze achterstand op een gegeven moment volledig inhaalt, waarbij belangrijke mijlpalen in de taalontwikkeling op gelijkaardige momenten bereikt worden als bij eentalige kinderen. Mythe 2: Het leren van verschillende talen maakt kinderen snel verward, waardoor ze de talen door elkaar halen Wanneer kinderen meerdere talen tegelijkertijd aangeleerd krijgen, gebruiken ze in eenzelfde zin vaak woorden van deze talen door elkaar. Deze codewisseling geeft vaak als eerste indruk dat het kind verward is door de vele hoeveelheid aan woorden die hij aangeleerd krijgt. Toch lijkt eerder het omgekeerde waar: codewisseling is geen uiting van een problematische taalverwerving, maar vraagt net een goede beheersing van beide talen. Kinderen gebruiken deze codewisseling ook vaak enkel wanneer ze weten dat hun gesprekspartner beide talen kan begrijpen. Mythe 3: Meertalige kinderen zijn slimmer dan kinderen die slechts één taal spreken Meertalige kinderen hebben inderdaad voordeel in specifieke domeinen. Zo lijken meertalige kinderen een beter inzicht te hebben in hoe talen in elkaar zitten en hoe ze een communicatiesituatie dienen in te schatten. Ook wanneer deze kinderen een nieuwe taal leren, lijken ze deze vaardigheden ook te gebruiken. Maar ondanks deze specifieke voordelen op vlak van taalinzicht, is het niet correct te besluiten dat meertalige kinderen over het algemeen slimmer zijn. Mythe 4: Voor kinderen die moeilijkheden ervaren met Nederlands op school, is het belangrijk om ook in de thuiscontext enkel Nederlands te spreken Wanneer kinderen problemen ondervinden met Nederlands op school, krijgen ouders soms de raad om thuis enkel Nederlands te spreken met hun kind. Er wordt dan vaak geloofd dat het leren van andere talen ten koste gaat van het Nederlands. Niets is echter minder waar. Het spreken van een andere taal dan Nederlands thuis, heeft geen enkel negatief effect op de Nederlandse taalontwikkeling. Kinderen zijn gevoelig voor de attitudes en houdingen die leerkrachten aannemen ten aanzien van hun thuistaal. Het is dus belangrijk dat leerkrachten beseffen dat een positieve houding van groot belang kan zijn en ook kan bijdragen aan de eigenwaarde van het kind. |