Duits Het Duits en het Nederlands zijn sterk aan elkaar verwant, om die reden ligt het voor de hand dat moedertaalsprekers van het Duits hun kennis in het Nederlands inzetten. Vaak gaat dit goed (positieve transfer), maar soms gaat dit ook fout (negatieve transfer). In het onderstaande wordt de informatie over het Duits samengevat. Wanneer je echter meer wilt weten, verwijzen we je door naar de talenpagina van het Duits. Deze is te vinden onder ‘Overzicht Talen’.
Klanken Het klanksysteem van het Duits en het Nederlands komt erg overeen, toch zijn er ook enkele verschillen. Zo heeft het Duits een grotere groep affricaten (tweedelige medeklinkers), bijv. /pf/ in ‘Pfeffer’ en /ts/ in ‘zwei’. Daarnaast komen sommige klinkers wel in het Duits voor en niet in het Nederlands of omgekeerd, bijv. Duits ‘Väter’ en ‘heute’ of Nederlands ‘huis’ en leeuw’. Verder wordt in het Duits de /r/ vaak minder ‘hard’ uitgesproken en klinkt hij als een soort /uh/, zoals bij ‘Vater’ en ‘Uhr’. Ook de uitspraak van de /l/ is enigszins anders, de Duitse /l/ wordt meer voor in de mond uitgesproken, de Nederlandse /l/ klinkt wat ‘dikker’. Als laatste is de Nederlandse /g/ voor de Duitsers een onbekende klank, waar ze moeite mee zullen hebben. Dit geldt ook wanneer deze klank in de combinatie /sch/ voorkomt, zoals ‘schoen’.
Grammatica De grammaticale verschillen van het Nederlands en Duits zijn groter dan de verschillen op klankniveau. Het grootste verschil is natuurlijk dat het Duits gebruik maakt van een naamsvalsysteem. Zelfstandige naamwoorden, lidwoorden, persoonlijke voornaamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en telwoorden worden verbogen voor vier verschillende naamvallen. Verdere details en uitleg van het naamvalssysteem zijn te vinden op de talenpagina Duits onder het tabblad ‘Morfologie’. Bij de woordvolgorde in het Duits en Nederlands zijn de verschillen weer kleiner. Wat vooral opvalt, is dat de Nederlandse woordvolgorde vaak flexibeler is. Vaak zijn er in het Nederlands twee constructies mogelijk, bijv. ‘Ik hoor dat Eva morgen moet studeren/studeren moet’, terwijl er in het Duits maar een van die twee correct is ‘Ich höre dass Eva morgen studieren muss’. Onder het tabblad Syntaxis op de talenpagina Duits zijn nog wat voorbeelden te vinden. Deze ‘strengere’ woordvolgorde zal een Duits kind dat Nederlands leert echter niet snel belemmeren, omdat de Duitse constructies vrijwel altijd correct zijn in het Nederlands. Waar het voor een moedertaalspreker van het Nederlands flink wat moeite kost om de Duitse grammatica onder de knie te krijgen, zou dit andersom niet het geval moeten zijn.
Omgangsvormen Het Duits kent een uitgebreider systeem om beleefdheid tot uitdrukking te laten komen in de taal. Zo wordt het Duitse ‘Sie’ vaker gebruikt dan het Nederlandse ‘u’, de werkwoordsvervoeging van ‘Sie’ valt overigens samen met ‘sie’ in het meervoud (Nederlands: zijmaken). Daarnaast gebruikt het Duits vaak de zogenaamde aanvoegende wijs ‘Konjunktiv’, hier zijn twee varianten van. De eerste, Konjunktiv I, wordt voornamelijk schriftelijk gebruikt en geeft aan dat de informatie van tweede hand komt. Konjunktiv II wordt veel gebruikt in spreektaal en drukt het Nederlandse ‘ik zou graag…’ uit. Op deze manier kan het Nederlandse ‘zouden’ met veel verschillende Duitse werkwoorden vertaald worden. Dit kan soms lastig zijn voor een tweetalig kind, het zou kunnen dat een Duits kind in het Nederlands Konjunktiv-achtige vormen wil produceren. Verder zijn er nog drie opvallende verschillen in het taalgebruik. Ten eerste kan het Duitse ‘gehen’ alleen gebruikt worden om een daadwerkelijke beweging uit te drukken, niet voor een toekomstige handeling, zoals Nederlands ‘ik ga morgen sporten’. Daarnaast is het gebruik van het Nederlandse woordje ‘er’ soms lastig, omdat hier geen Duits equivalent van is. Als laatste zijn verkleinwoorden veel minder aanwezig in het Duitse taalgebruik.
Taalverwerving door kinderen Zoals alle kinderen verkrijgen Duitse baby’s vanaf de geboorte al informatie over hun moedertaal. Tussen de 6 en 9 maanden wordt het klanksysteem vastgelegd en vanaf de 11etot 13emaand verschijnen de eerste woorden. Vanaf 2,5-jarige leeftijd spreekt het kind in steeds langere zinnen, waarbij het werkwoord eerst onvervoegd blijft en de woordvolgorde niet altijd klopt. Bovendien komen er nog veel fouten voor in de klankproductie, het moeilijkst zijn de sisklanken en meerdere medeklinkers worden vaak uitsproken als één medeklinker. In deze fase gebruiken kinderen meestal nog geen naamvallen. Rond de derde verjaardag kunnen sommige kinderen al vraag- en bijzinnen produceren. In de uitspraak zijn de meeste fouten verdwenen, al is deze nog niet foutloos. Daarnaast begint het naamvalssysteem zich tijdens dit levensjaar te ontwikkelen. Op vierjarige leeftijd beheersen kinderen meestal de persoonlijke voornaamwoorden (ich, du, er…). Het gebruik van de Konjunktiv begint zich ook te ontwikkelen en er worden steeds complexere zinnen geproduceerd. Als het kind vijf jaar is, worden complexe zinnen nagenoeg foutloos gevormd en worden de sisklanken beheerst. Het duurt wel nog een tijdje, voordat het naamvalssysteem echt goed gebruikt wordt, hierover is meer te vinden op de Duitse talenpagina onder het tabblad ‘Verwerving’.
Taalstoornis of niet? Er zijn een aantal moeilijkheden die Duitse kinderen kunnen ervaren bij het leren van Nederlands, die uit hun moedertaal komen:
Uitspraak van de klanken ‘ui’, ‘eeuw’, ‘g’ en ‘sch’
Vorming van archaïsch klinkende constructies als ‘de hond onzer buren’ als overblijfsel van het Duitse naamvalssysteem
Verkeerd gebruik van ‘u’
Pogingen om Nederlandse werkwoorden te vervoegen als Konjunktiv II (zie ‘Omgangsvormen’)
Moeite met het werkwoord ‘gaan’ in de toekomende tijd (‘ik ga fietsen’)
Er is best veel onderzoek gedaan naar Duitse kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS). Uit deze onderzoeken blijkt o.a. dat Duitse kinderen met TOS moeite hebben met het naamvalssysteem, het vormen van meervoud en samenstellingen en het vervoegen van werkwoorden. Voor meer informatie kunt u kijken onder het kopje ‘transferfouten’ en ‘mogelijke vragen aan ouders/tolken’ bij Duits in het talenoverzicht. Hier vindt u ook een vragenlijst met mogelijke vragen om een onderscheid te kunnen maken tussen fouten die uit het Duits vandaan komen en een TOS.