Nederlandse Gebarentaal Klanken Zoals woorden bestaan uit klanken, bestaan gebaren uit basiselementen. Kort gezegd betekent dit dat een gebaar niet gemaakt kan worden als één van deze elementen ontbreekt. 1. Handvorm 2. Locatie 3. Beweging 4. Oriëntatie 5. Non-manuele markeerder De handvorm van een gebaar bepaalt een aantal aspecten: welke vingers, vingers gebogen (helemaal of deels), gesloten, gestrekt, contact van vingers met elkaar of met de handpalm.
Grofweg kunnen locaties van gebaren in vier groepen worden ingedeeld: op en rond het hoofd, op het bovenlichaam, voor de borst en op de niet-dominante hand. Soms is er sprake van meerdere locaties, omdat de hand verplaatst. Soms beweegt niet de hele hand, maar alleen de vingers of de pols. Dit zijn handinterne bewegingen. Deze bewegingen kunnen ook in combinatie voorkomen. De handen hebben tijdens het gebaren een bepaalde stand en positie. De vingers kunnen bijvoorbeeld recht naar voren wijzen, schuin naar onder, enzovoort. De handpalmen kunnen naar de gebaarder toe gedraaid zijn, kunnen naar elkaar wijzen, naar boven, enzovoort. Met een non-manueel deel wordt een betekenisvol element bedoeld dat niet met de handen wordt gearticuleerd, maar bijvoorbeeld met de mond of gezichtsuitdrukking. Sommige handvormen zijn minder makkelijk te maken dan andere handvormen. Ook kunnen gebaren die buiten gebarentaal betekenis hebben, zoals een middelvinger, een beperking opleveren. Verder zijn niet alle combinaties van bewegingen, oriëntaties en locaties mogelijk.
Grammatica In gebarentalen worden woorden veelal anders gevormd: niet met uitgangen maar met een verandering van het gehele woord. Vergelijkbaar is de stamverandering die optreedt bij ik loop àik liep. In één gebaar kan tegelijkertijd het aantal personen, wat er gebeurde, wanneer en de duur worden weergegeven. Tijdens een gesprek kunnen objecten, plaatsen of personen op een plek, links of rechts voor de spreker, geplaatst worden. Hier kan dan later naar verwezen worden door naar die plek te wijzen. Op deze manier kunnen verbanden gelegd worden. Tijd wordt in NGT niet op het werkwoord gemarkeerd, er worden aparte gebaren voor gebruikt. Getal kan alleen voor lijdend en meewerkend voorwerp aangegeven worden. Bij het onderwerp wordt dit met een apart woord aangegeven. Het gebaar wordt herhaald of aangepast als het om meerdere personen gaat. Bij veel zelfstandig naamwoorden kan meervoud worden aangegeven door middel van herhaling. Sommige meervouden kunnen ook door aanpassing van het gebaar duidelijk gemaakt worden. Geslacht wordt niet gemarkeerd in NGT. NGT is een pro-drop taal: sommige grammaticale rollen hoeven niet expliciet genoemd te worden als die al duidelijk worden uit de context. Er wordt bij ja/nee-vragen alleen gebruik gemaakt van mimiek (wenkbrauwen). Bij open vragen wordt daarnaast aan het eind van de zin een vraagwoord gebaard. Bevestigende zinnen worden gemaakt door met het hoofd de hele zin door 'ja' te knikken, ontkennende door ‘nee’ te schudden. Er zijn ook gebaren die ontkenning aangeven maar die zijn niet verplicht.
Omgangsvormen In NGT kan men beleefdheid uitdrukken in de algehele houding en in de gebaren. Het algemene wijsgebaar (waarmee ook naar personen wordt verwezen) wordt normaal met de wijsvinger gemaakt maar kan in een beleefde vorm ook met de hele hand worden gearticuleerd. Verder kunnen het tempo van het gebaren, de omvang van de gebaren en de expressie invloed hebben. Er zijn een paar culturele verschillen in de omgang en gesprekken tussen dove gebaarders en horende gebaarders. Ten eerste kunnen 'luisteraars' in gebarentaal niet makkelijk wegkijken van hun gesprekspartner. Oogcontact betekent dat iemand misschien iets wil zeggen, voor horende gebaarders is het soms wennen hoe dat werkt. Ten tweede kan men expliciet elkaars aandacht trekken of onderbreken door te zwaaien of met de hand te wapperen in iemands gezichtsveld. De gebaarder kan dan de beurt weggeven of nog even verder gebaren. Meer subtiele vormen van beurtwisseling worden gemarkeerd door het laten zakken (of juist optillen) van de armen, oogcontact maken of verbreken, de stand van het hoofd veranderen en het gebarentempo veranderen. Het verschilt per gebarentaal hoe snel gebaarders op elkaar inhaken: de beurtwisseling in NGT schijnt vrij snel te zijn, maar hier is nog nauwelijks onderzoek naar gedaan. Taalverwerving door kinderen Er is niet veel onderzoek gedaan naar de verwervingsvolgorde in NGT, maar gebarentaalverwerving lijkt op de verwerving zoals beschreven in het algemene schema. Hieronder staan in de linker kolom de verschillende taalelementen, in het midden in welke periode van de taalverwerving kinderen hiermee beginnen en rechts enkele toelichtingen.
Twee processen die voorkomen in de gebarentaal van jonge kinderen zijn proximalisatie (het articuleren van een gebaar door een lichaamsdeel dichterbij het lichaam) en substitutie (het vervangen van moeilijkere handvormen door makkelijkere). Veel gebaren die te moeilijk zijn voor kinderen kennen een aparte kinderversie. Dit dient niet fout te worden gerekend. Meestal worden de non-manuele markeerders vrij snel correct toegepast. Hierna worden manuele markeringen (zoals het gebaar NIET voor ontkenning, in plaats van het non-manuele hoofdschudden) verworven en stoppen kinderen met de non-manuele markeerders, waarna ze beiden correct toepassen. Ook gebarentaalleerders overgeneraliseren: regels leren en die ook op de onregelmatige vormen toepassen. Ze zullen bijvoorbeeld werkwoorden gaan vervoegen die eigenlijk niet vervoegd kunnen worden in NGT. Meestal verdwijnt dit later. Het localiseren gaat niet direct foutloos. Kinderen kunnen bijvoorbeeld meerdere personen op dezelfde locatie plaatsen, waardoor niet duidelijk is waar ze naar refereren. Dit is te vergelijken met een kind dat vertelt over meerdere mannen en steeds ‘hij’ gebruikt zonder specifieker te zijn welke ‘hij’ wordt bedoeld.
Taalstoornis of niet? De definitie van TOS suggereert dat TOS officieel niet voor kan komen bij dove kinderen (er mag immers geen sprake zijn van een gehoorbeperking wanneer er sprake is van TOS). Voor dove kinderen is gebarentaal echter de moedertaal. Vaak wordt hier de term 'specifieke gebarenstoornis' voor gebruikt. Een TOS bij dove/slechthorende kinderen heeft dezelfde kenmerken als een TOS in gesproken taal: grammaticale problemen, een kleinere (gebaren)woordenschat, gebaarvindingsproblemen en bijvoorbeeld een slechtere 'articulatie' van de gebaren. Horende kinderen die NGT spreken, kunnen uiteraard wel een TOS hebben; aangezien zij geen gehoorbeperking hebben. Een kind met TOS zou dus niet alleen in het Nederlands problemen moeten vertonen, maar ook in NGT wil het een echte TOS zijn. Het kind zal wellicht fouten vertonen in het maken van de gebaren door bijvoorbeeld één van de vijf basiselementen steeds verkeerd te doen en het zal een kleinere woordenschat kunnen hebben, en ook gebaarvindings- en begripsproblemen kunnen voorkomen.
Voor meer uitgebreide informatie over Gebarentaal verwijzen we naar de eigen pagina van deze taal. Die is te vinden onder "Overzicht talen". Ook is daar de bronnenlijst te vinden.