TOS in het Frans
Er is al veel onderzoek gedaan naar de verwerving van het Frans in combinatie met taalontwikkelingsstoornissen. Om een zo compleet mogelijk beeld te geven wordt er gefocust op de werkwoordsverwerving van kinderen die Frans leren. Allereerst gaan we kijken hoe de verwerving van de werkwoorden verloopt bij tweetalige kinderen vergeleken met eentalig Franssprekende kinderen, vervolgens vergelijken we moedertaalsprekers van het Frans met kinderen met een taalstoornis in het Frans en tot slot kijken we kort naar het verloop van de verwerving bij T2-leerders van het Frans.
Werkwoordsverwerving bij tweetalige kinderen (waarvan één taal Frans) Bij tweetalige kinderen verloopt de verwerving van de werkwoorden bijna gelijk met die van moedertaalsprekers van het Frans. In eerste instantie gebruiken de tweetalige kinderen net als de eentalige kinderen vooral infinitieven als werkwoorden zonder deze te vervoegen. Dit doen zij tot ongeveer twee en half jaar, net als de moedertaalsprekers (Prévost, 2003). Bij eenmean length of utterance van 3.0 gebruiken de kinderen nog ongeveer 20% infinitieven. Ook voor de tweetalige kinderen geldt dat zij rond hun tweede levensjaar de derde persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd verwerven en gaan gebruiken, net zoals de moedertaalsprekers, zoals hierboven uitgelegd onder kopje 3. De passé composé en de futur worden ook door tweetaligen pas later verworven. De imparfait wordt wel later verworven door tweetalige dan door eentalige kinderen. Twee tot vier maanden nadat de kinderen gebruik gaan maken van de derde persoon enkelvoud gaan ze ook de eerste en tweede persoon enkelvoud gebruiken. Rond 2;7-2;8 jaar wordt ook de derde persoon meervoud gebruikt (Prévost, 2003). Paradis en Genesee (1996, 1997) hebben onderzoek gedaan naar de snelheid waarmee kinderen vervoegde (finiete) werkwoorden verwerven in het Frans ten opzichte van het Engels. Het gaat hier om tweetalige kinderen. Ze hebben twee studies gedaan naar vijf tweetalige kinderen (Engels-Frans). Hieruit concludeerden Paradis en Genesee dat finiete vormen eerder worden geleerd in het Frans dan in het Engels. Dit is onafhankelijk van of er meer input is in het Engels of Frans en van of Engels of Frans de dominante taal is. Pierce (1992) concludeerde eerder al dat dit bij eentalige kinderen ook geldt. Eentalige Franse kinderen verwerven finiete vormen eerder dan eentalig Engelssprekende kinderen. Het komt ook voor dat tweetalige kinderen in hun beide talen tegelijkertijd vervoegde werkwoorden gaan produceren. Dit toont Meisel (1994) aan in zijn onderzoek naar Duits-Frans tweetaligen. Schlyter (2003) daarentegen geeft aan de productie van vervoegde werkwoorden voor tweetaligen Frans-Zweeds wel afhankelijk is van de dominantie van de talen. Maar zoals ook geldt voor eentalige Franse kinderen, is de derde persoon enkelvoud, tegenwoordige tijd, de eerst voorkomende vorm van een vervoegd werkwoord. Dit geldt ook voor tweetalige kinderen. Er is een groter verschil tussen één- en tweetalige kinderen wat betreft het gebruik van subject clitics. Deze komen, zoals onder kopje 3 beschreven, bij eentalige kinderen al vrij snel veelvuldig voor. Bij tweetalige kinderen is dit anders. Tot twee en half jaar produceren zij geen subject clitics (Prévost 2003). Dit wordt bevestigd door Paradis en Genesee (1996,1997), Schlyter (2003) en Hulk (2000, 2004). Laatstgenoemde heeft onderzoek gedaan naar tweetaligheid bij een Nederlands-Frans meisje, Anouk (zie literatuuroverzicht voor meer informatie). In alle hiervoor genoemde onderzoeken wordt eenduidig aangegeven dat wanneer tweetalige kinderen eenmaal subject clitics gaan gebruiken in het Frans, ze deze wel altijd gebruiken mét een vervoegd werkwoord. Ten opzichte van eentalige leerders produceren de tweetalige kinderen dus later pas subject clitics, maar zodra deze voorkomen, worden ze wel gebruikt in combinatie met bijbehorend finiet werkwoord. Tot slot wordt het werkwoord al vanaf het begin op de correcte plaats in de zin gezet, zowel bij een- als tweetaligen (Prévost, 2003). Dit geldt ook voor zinnen met een ontkenning, waarbij het Frans natuurlijk een dubbele ontkenning heeft. Werkwoordsverwerving bij kinderen met een taalontwikkelingsstoornis Ook voor de groep kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) geldt dat zij beginnen met het produceren van infinitieven. De eerste vervoegde vorm die wordt geproduceerd door kinderen met een TOS is de derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd. Dit is gelijk aan normaal ontwikkelende kinderen en tweetalige kinderen. Het grote verschil is dat kinderen met een TOS significant langer in deze fase blijven zitten voordat zij ook andere finiete werkwoorden gaan produceren (Prévost, 2003). Zo komen bij kinderen met een TOS infinitieven voor tot ruim vijf jaar, terwijl dit bij normaal ontwikkelende kinderen slechts tot twee en half jaar is. Kinderen met een TOS blijven dus significant langer infinitieven produceren in een context die vraagt om een vervoegd werkwoord dan normaal ontwikkelende kinderen. Paradis en Crago (2001) bevestigen dit in hun studie naar taalontwikkelingsstoornissen bij Franssprekende kinderen. Ook zij concluderen dat kinderen met een TOS significant langer en vaker gebruik maken van infinitieven, ook al vraagt de context om een finiet werkwoord. De eerste vervoegde werkwoorden komen alleen voor in de tegenwoordige tijd en dan alleen de enkelvoudsvormen. Opvallend is wel dat de productie van de eerste persoon enkelvoud in de tegenwoordige tijd bij kinderen met een TOS voor 96% correct is, zoals ‘suis’ en ‘ai’. De passé composé en de futur worden significant later verworven. Als kinderen met een TOS toch gebruik gaan maken van een futur is dit meestal in de vorm van het werkwoord ‘aller’ met daarachter een infinitief (Prévost 2003, Paradis & Crago 2001). Aller betekent gaan, en geeft daardoor in combinatie met een infinitief wel een toekomende tijd aan, zonder werkwoorden te vervoegen volgens de regels van de futur simple. Ook dit is een vorm van overgeneralisering van het gebruik van infinitieven. Uiteindelijk, rond hun tiende levensjaar gaan ook kinderen met een TOS gebruik maken van een verleden tijd, te weten de passé composé (Paradis & Crago, 2001). Toch wordt hierbij vaak alleen het participe (voltooid deelwoord) geproduceerd en wordt het hulpwerkwoord weggelaten. Bijvoorbeeld: ‘mamanØ bu’ in plaats van ‘maman a bu’. Het weglaten van het hulpwerkwoord is een algemeen kenmerk in de taalproductie van kinderen met een TOS, ook in andere talen dan het Frans (Prévost 2003, Jakubowicz & Nash 2001). Het gebruik van het participe is in het Frans soms ook lastig te onderscheiden. Dit komt omdat het verschil met de derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd niet altijd hoorbaar is. Zo is het verschil tussen ‘il finit’ en ‘il a fini' niet te horen, zeker niet als kinderen het hulpwerkwoord weglaten. Hierdoor is het soms lastig om aan te geven wanneer kinderen precies een voltooide tijd gaan produceren. Ook het gebruik van subject clitics komt significant later bij kinderen met een TOS (Prévost 2003). Maar hiervoor geldt net als bij normaal ontwikkelende kinderen dat áls de kinderen eenmaal gebruik gaan maken van subject clitics, deze wel bijna altijd (volgens Paradis & Crago in 90% van de gevallen) voorkomen in combinatie met een finiet werkwoord. De studie van Jakubowicz en Nash (2001) spreekt dit deels tegen. Zij hebben namelijk ook taalproducties van kinderen met een TOS gevonden waarin wel een infinitief werd gebruikt in combinatie met een subject clitic. Een laatste veelvoorkomend probleem in de werkwoordproductie bij kinderen met een TOS is de werkwoord-agreement in het meervoud. Ook Franse kinderen met een TOS hebben hier problemen mee, ook volgens de studie van Roulet-Amiot (2008). Zij heeft dertien kinderen met een TOS en vijftien normaal ontwikkelende kinderen plaatjes laten koppelen aan een zin. Op een computerscherm zagen de kinderen een plaatje met daaronder een zin in het enkelvoud of meervoud. Naar aanleiding van het plaatje moesten ze kiezen tussen de meervouds- of enkelvoudsvorm. Eén van de voorbeelden was een plaatje van een jongen die naar school ging, met daaronder de volgende zinnen: Le garçon va à l’école (De jongen gaat naar school); Le garçon *vont à l’école (De jongen *gaan naar school). Hieruit concludeerde zij dat kinderen met een TOS meer fouten maakten en gevoeliger waren voor het gebruik van enkelvoud dan meervoud, ook al werd een meervoudscontext gevraagd. Een andere studie is uitgevoerd door Pizziolo en Schelstraete (2008), waarin zij onderzoek deden naar het weglaten van grammaticale morfemen bij kinderen met en zonder TOS en of het gebruik hiervan afhankelijk was van de zinslengte en de grammaticale complexiteit van de zin. Hierbij hebben zij gekeken naar de omissie van lidwoorden en hulpwerkwoorden. De zinscomplexiteit veranderden de onderzoekers door gebruik te maken van transitieve en intransitieve werkwoorden. De zinslengte werd aangepast door het toevoegen van betekenisloze bijvoeglijke naamwoorden. Naar aanleiding van hun onderzoek concludeerden Pizziolo en Schelstraete dat kinderen met een TOS inderdaad vaker de lidwoorden en hulpwerkwoorden weglaten dan normaal ontwikkelende kinderen. Dit was echter niet afhankelijk van de zinslengte, maar de grammaticale complexiteit van de zin had wel invloed. Eerdere onderzoeken hebben ook al uitgewezen dat Franssprekende kinderen met een TOS vaker hulpwerkwoorden weglaten (Methé & Crago, 1996). Wat opvalt is dat de kinderen het hulpwerkwoord ‘a’ van ‘avoir’ wel weglaten ten opzichte van het voorzetsel 'à'. Paradis & Crago (2001) hebben hier onderzoek naar gedaan en concludeerden inderdaad dat grammaticale complexiteit een rol speelt, omdat de kinderen veel vaker het hulpwerkwoord ‘a’ weglaten dan het voorzetset 'à'. Er is ook al eerder onderzoek gedaan naar de omissie van lidwoorden in het Frans. Ten opzichte van normaal ontwikkelende kinderen laten kinderen met een TOS de lidwoorden significant vaker weg. Toch doen zij dit opvallend minder vaak dan kinderen met een TOS in andere talen (LeNormand 1993, Paradis et al. 2003). Het onderzoek van Thordardottir (2007) spreekt dit echter weer tegen. Samengevat: Franse kinderen met een TOS hebben moeite met het correct vervoegen van werkwoorden in de juiste context. Ze gebruiken significant langer een infinitief op de plek van een vervoegd werkwoord en ze verwerven significant later pas andere werkwoordstijden zoals de toekomende tijd en de voltooide tijd. De imparfait wordt nog weer later verworven. Ook het gebruik van subject clitics is bij Franssprekende kinderen met een TOS sterk vertraagd. Toch wanneer zij hier gebruik van gaan maken, komen deze clitics wel voor met een vervoegd werkwoord. Bovendien is er veel variatie tussen kinderen met een TOS onderling. Het ene kind lijkt meer last te hebben van de TOS en heeft meer moeite om de taal te verwerven dan een ander kind (Prévost, 2003). Er is zeer veel onderzoek gedaan en literatuur beschikbaar over het Frans in combinatie met een TOS. Hieronder de onderzoeken die aan bod zijn gekomen. In het literatuuroverzicht zijn ook nog andere onderzoeken opgenomen die hier verder niet besproken zijn vanwege de lengte van de tekst. Werkwoordsverwerving bij kinderen die Frans leren als T2 Voor het leren van Frans als T2 houden we dezelfde normen aan als Prévost (2003) in zijn boek. We doelen hiermee op het leren van de Franse taal na het vierde levensjaar. Kinderen die Frans als tweede taal leren, doorlopen bijna hetzelfde proces als moedertaalsprekers. De eerste werkwoorden zijn vaak infinitieven en de eerste vervoegde vormen zijn allemaal in de tegenwoordige tijd, waarbij ook eerst de enkelvoudsvormen worden geleerd (Prévost, 2003) en daarna pas de meervoudsvormen. De werkwoordsplaatsing in de zin verloopt meestal vanaf het begin meteen correct. Er zijn weinig T2-leerders die het werkwoord op de verkeerde plek in de zin plaatsen. De eerste vervoegde vormen worden meestal meteen correct gebruikt, al wordt de derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd nog wel eens overgegeneraliseerd en als 'default' vorm gebruikt. Wat opvalt is dat kinderen die Frans als T2 verwerven ook meteen al subject clitics produceren. Dit komt waarschijnlijk omdat de kinderen al gewend zijn een subject clitic met een vervoegd werkwoord te gebruiken in hun T1. De werkwoordsinflectie wordt dan ook relatief snel geleerd. Ook de onregelmatige werkwoorden worden snel correct vervoegd (Prévost 2003, naar zijn onderzoek uit 2001). De meest voorkomende fout is ook bij T2-leerders het overgeneraliseren van de derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd. Nadat de tegenwoordige tijd onder de knie is, verwerven veel T2-leerders de passé composé en daarna de futur. Deze volgorde komt dus overeen met T1 leerders en ook met tweetalige kinderen. Pas later worden de imparfait en de conditionnel verworven. Het enige grote verschil bij T2-leerders is code-switching en het gebruik van een zogenoemde tussen-grammatica. Dat wil zeggen: een deel van de grammaticale regels uit de T1 wordt ook toegepast in de T2. Voor volwassenen geldt dezelfde verwervingsvolgorde bij het leren van het Frans als T2, alleen hebben zij langer nodig om de inflectie van de werkwoorden goed toe te passen en gebruiken zij langer infinitieven op plekken waar eigenlijk vervoegde werkwoorden horen te staan. We zullen niet verder ingaan op de T2 bij volwassenen. Voor meer info: zie Prévost (2003). |