Syntaxis
Zoals hierboven al genoemd heeft het Frans net als het Nederlands een SVO-woordvolgorde. Het lijkt daarom qua zinsopbouw sterk op het Nederlands. Zo hebben stellende zinnen het vervoegde werkwoord op de tweede plaats (SVO), terwijl in vraagzinnen, net als in het Nederlands, het werkwoord voorop kan komen te staan (VSO). Het Frans kent nog meer manieren om een zin vragend te maken, maar het veranderen van de woordvolgorde is er één van.
In stellende zinnen volgt in het Frans het werkwoord altijd op het subject. In het Nederlands kan het (hulp)werkwoord ook achteraan de zin voorkomen. In het Frans kan dit niet. In het Nederlands zouden we kunnen zeggen: Gisteravond hebben de jongens voetbal gespeeld, waarbij het werkwoord ‘gespeeld’ helemaal aan het einde staat. In het Frans zou deze zin als volgt zijn: Hier soir les garçons ont joué au foot, waarbij opvalt dat het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord bij elkaar blijven staan en direct volgen op het subject. De tijdsbepaling ‘gisteravond’ komt in het Frans aan het begin van de zin of helemaal aan het einde. Dit geldt voor zowel plaats- als tijdsbepalingen. Deze staan in het Frans nooit midden in de zin, terwijl dit in het Nederlands wel mogelijk is. Voorbeeld met tijdsbepaling: Le matin, je me reveille à neuf heures.* Hiervoor hebben we in het Nederlands drie mogelijkheden: 1. Ik sta ’s morgens om negen uur op. ' 2. s Morgens sta ik om negen uur op. 3. Ik sta om negen uur op ’s morgens. Wat betreft het indirect en direct object in het Frans; deze volgen meestal gelijk op het werkwoord maar hebben geen vaste volgorde. Soms komt het indirect object voor het direct object en soms juist andersom. Dit is gelijk aan het Nederlands. Voorbeeld: Ik geef haar twee cadeaus, waarbij het indirect object voor het direct object komt. Of Ik geef twee cadeaus aan haar, waarbij de volgorde andersom is. In het Frans kan dit ook, met lichte voorkeur voor de eerste vorm: Je lui donne deux cadeaux. Of: Je donne deux cadeaux à lui. Kortom, de zinsvolgorde in het Frans lijkt sterk op de Nederlandse met twee belangrijke uitzonderingen. Allereerst vormt het werkwoordelijk gezegde één geheel in het Frans en staan de werkwoorden meestal bij elkaar in de zin en niet verspreid door de zin. Ten tweede hebben tijds- en plaatsbepalingen een vaste plek in de Franse zin, namelijk aan het begin of aan het einde. Tot slot wordt in het Nederlands vaak gebruikt gemaakt van het woordje ‘er’. Een lastig woordje voor veel T2-leerders, voornamelijk doordat Nederlanders het voor hun gevoel "zomaar" en "overal" tussen kunnen plakken. Dit geldt ook voor een Fransman/Française die Nederlands leert. Er is wel een vertaling voor het woordje ‘er’, te weten ‘y’, maar y kan niet gebruikt worden als letterlijke vertaling van ‘er’ in het Nederlands. Dit woordje ‘er’ is vaak een groot struikelblok voor T2-leerders van het Nederlands, zeker als hun T1 Frans is. Voor meer info en details over de syntaxis zie Delatour et al. (2012). *De meeste voorbeelden komen uit bovenstaand boek. Samengestelde zinnen Een nevenschikking, bestaande uit meerdere hoofdzinnen, worden vaak met elkaar verbonden door de volgende voegwoorden: ‘et’ (en), ‘car’ (want), ‘mais’ (maar), ‘ou’ (of) en ‘donc’ (dus). Onderschikkingen, bestaande uit een hoofd- en bijzin, kunnen ook samengesteld worden door voegwoorden, zoals ‘quoique’ (hoewel) voor een tegenstelling en ‘quand’ (wanneer) voor een voorwaarde of oorzaak. Een hoofd-en bijzin kunnen ook gekoppeld worden middels betrekkelijke voornaamwoorden. In het Frans worden de woorden qui, que of où dan vaak gebruikt aan het begin van een betrekkelijke bijzin. ‘Qui’ wordt gebruikt als het onderwerp in de bijzin is, ‘que’ wordt gebruikt als lijdend voorwerp en ‘où’ als verwijzing naar een tijd of plaats. In het Nederlands wordt hiervoor die of dat gebruikt. Bij een onderschikking, die bestaat uit een hoofdzin en bijzin, is de volgorde in de hoofdzin in het Frans vaak eerst het onderwerp en dan het werkwoord. In het Nederlands is dit soms echter andersom wanneer de bijzin vooraan staat (inversie). Een voorbeeld: Après que sa femme est morte, il a déménagé à Nadat zijn vrouw was overleden, verhuisde hij. |