Syntaxis
Zinsbouw
In het Nederlands is de hoofdzin als volgt opgebouwd: onderwerp (subject), werkwoord (verb), voorwerp / bepaling (object). Het werkwoord komt dus op de tweede plaats in de zin. In het Japans komt het werkwoord echter op de laatste plaats (sov): SVO volgorde: SOV volgorde:
(私はオランダに住んでいます。)
'Ik woon in Nederland.' Het Nederlands is een SVO taal in de hoofdzinnen en een SOV taal in de bijzinnen. Japanse kinderen kunnen moeite hebben met de Nederlandse structuur, omdat het Japans in de hoofdzinnen een SOV taal is. Daarnaast wordt er in het Japans het hele werkwoord gebruikt in plaats van de vervoegde vorm zoals in het Nederlands. In het Japans kunnen bijwoordelijke bepalingen voorkomen op willekeurige plekken tussen het subject en het werkwoord. In het Nederlands kan dat echter niet. Je kunt niet zeggen *‘Ik naar huis loop’. In de voltooide tijd staat de bijwoordelijke bepaling tussen persoonsvorm en voltooid deelwoord en in onvoltooide tijd staat de bijwoordelijke bepaling achter de persoonsvorm. Bijwoordelijke bepalingen staan in het Nederlands nooit tussen het onderwerp en de persoonsvorm/werkwoord. Door het verschil met het Japans, kunnen Japanse kinderen hier moeilijkheden ondervinden. Zoals al kort vermeld is, is het Japans een agglutinerende taal. Dit betekent dat de morfemen aan een woord ‘vastgeplakt’ worden om ontkenning, bijwoordelijke betekenis of tijd uit te drukken. Bijvoorbeeld:
Het Nederlands is geen agglutinerende taal. De Japanse kinderen moeten leren dat er in het Nederlands geen morfemen aan een woord ‘geplakt’ worden. Mochten Japanse kinderen hiermee fouten maken, dan komt dat waarschijnlijk door de invloed van de moedertaal. Samengestelde zinnen In het Japans komen ook samengestelde zinnen voor. In deze zinnen staan meerdere persoonsvormen. In het Japans worden voegwoorden (connectieven) gebruikt om zinnen met elkaar te verbinden. In het Japans worden geen aparte betrekkelijke voornaamwoorden gebruikt. Het zelfstandig naamwoord neemt deze rol op zich. Er zijn veel voegwoorden in het Japans die in meerdere contexten gebruikt kunnen worden. Het nevenschikkende voegwoord ‘en’ kan shi, to of de te-vorm van een werkwoord zijn. Een ander voorbeeld is ‘ga’, wat een reden aangeeft. Een voorbeeld van een onderschikkend voegwoord is ‘negara’ (wanneer). Een verschil met het Nederlands is dat sommige van deze voegwoorden in de hoofdzin worden gebruikt in plaats van in de bijzin. “Akai doresu wa kirei desu ga, takai desu.” The red dress is pretty, but (it's) expensive. |