Syntaxis
De woordvolgorde in het Zweeds is gelijk aan die van het Nederlands. Een hoofdzin wordt in het Zweeds begonnen met het onderwerp, gevolgd door het werkwoord en daarna het object van de zin. Als een zin niet met het onderwerp begint, dan staat het onderwerp achter de persoonsvorm. Dit inversiepatroon is gelijk aan dat van het Nederlands.
Samengestelde zinnen Bij een nevenschikking, waarbij twee hoofdzinnen worden verbonden, worden in het Zweeds ook nevenschikkende voegwoorden gebruikt. Veelvoorkomende voegwoorden zijn: och/samt (en), eller (of), men (maar) en för (want). Bij een onderschikking worden één of meerdere bijzinnen verbonden met een hoofdzin. De hoofdzin is dan onafhankelijk en de bijzin afhankelijk, want deze kan niet los staan van de hoofdzin. In het Zweeds worden hiervoor, net als in het Nederlands, onderschikkende voegwoorden gebruikt. De woordvolgorde van de bijzin is SV. Een ontkenning (‘inte’) komt na de persoonsvorm, maar voor het hele werkwoord. Voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn ‘när’(wanneer), ‘medan’ (terwijl), ‘även om’ (hoewel) en ‘eftersom’ (omdat). Bij relatieve bijzinnen wordt het betrekkelijke voornaamwoord ‘som’ (dat/wie/welke) gebruikt. Dit voornaamwoord kan niet veranderen op basis van aantal, case en of het een persoon of een ding is. Vilken kan ook als betrekkelijk voornaamwoorden worden gebruikt, en is wel variabel. Dit kan gebruikt worden bij verwijzing naar ene hele zin, maar wordt alleen bij formeel taalgebruik toegepast. |