Het Zweeds heeft, net als het Nederlands, twee geslachten voor zelfstandig naamwoorden. Namelijk niet-onzijdige zelfstandig naamwoorden (in het Nederlands ‘de’-woorden) en onzijdige zelfstandig naamwoorden (in het Nederlands ‘het'-woorden). Voor beide geslachten heeft het Nederlands één onbepaald lidwoord, namelijk ‘een’. Het Zweeds daarentegen heeft twee vormen van het onbepaald lidwoord, namelijk het voorvoegsel en- voor niet-onzijdige zelfstandig naamwoorden en het voorvoegsel ett- voor onzijdige zelfstandig naamwoorden. Het bepaald lidwoord wordt weergegeven met het achtervoegsel -en voor niet-onzijdige zelfstandig naamwoorden en met het achtervoegsel -et voor onzijdige zelfstandig naamwoorden.
Het vormen van meervoud is eveneens gekoppeld aan het geslacht van het zelfstandig naamwoord. Voor de niet-onzijdige zelfstandige naamwoorden (de Zweedse ‘en'-woorden) wordt het meervoud gevormd door het achtervoegsel -or, -ar, -er of geen achtervoegsel. Voor onzijdige zelfstandig naamwoorden (de Zweeds ‘ett-woorden’) die eindigen op een klinker, wordt het meervoud gevormd door het achtervoegsel –n. Indien het zelfstandig naamwoord eindigt op een medeklinker, dan is er geen achtervoegsel.
De werkwoordsvervoeging in het Zweeds is minder complex dan in menig andere taal. In de werkwoordsvervoeging is namelijk enkel een tijdsmarkering terug te vinden, maar geen overeenkomst met het onderwerp. In de tegenwoordige tijd wordt het achtervoegsel -r, of in enkele gevallen -er aan het werkwoord toegevoegd. Dit geldt voor alle onderwerpsvormen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de 1e, 2e of 3e persoon wat betreft achtervoegsel. In de verleden tijd wordt het achtervoegsel -de, of in enkele gevallen -te aan het werkwoord toegevoegd. Dit geldt wederom voor alle onderwerpsvormen. Er is ook een groep onregelmatige werkwoorden: deze groep heeft een vervoeging die niet tot regels te herleiden is, maar wel weer voor alle onderwerpsvormen gelijk is.