Morfologie
Omdat het Fins niet verwant is met de Indo-Europese talen, is het Fins een erg moeilijke taal. Bijkomende moeilijkheid is dat de taal veel dialecten en dialectische vervoegingen kent die in Finland door elkaar worden gebruikt. Het belangrijkste probleem bij het leren van het Fins is de ingewikkelde grammatica. Het Fins bestaat uit vele onregelmatige werkwoordsvervoegingen. In vergelijking met het Nederlands, zijn in het Fins veel meer woorden vervoegbaar. Daarbij komt dat het Fins grotendeels een woordenschat heeft die niet verwant is aan de meeste Europese talen en veel woorden niet goed vertaalbaar zijn. Een verschil met de Germaanse talen is dat de grammaticale termen genitief, accusatief en passief anders worden gebruikt. Ook kent het Fins een groot aantal verschillende naamvallen. Dat de morfologie van het Fins zo ingewikkeld is, zou een voordeel kunnen zijn bij het leren van het Nederlands, omdat de Nederlandse morfologie een stuk eenvoudiger is.
Agglutinerende taal Het Fins is een agglutinerende taal. Dat houdt in dat een keten van uitgangen de betekenis specificeert. Deze morfemen hebben ieder hun eigen betekenis. De uitgangen geven bijvoorbeeld plaatsbepaling of bezit aan. Hierdoor heeft het Fins ook langere woorden dan het Nederlands. Het Nederlands gebruikt namelijk vaker afzonderlijke, zelfstandige woordjes om allerlei (grammaticale) functies weer te geven. Een voorbeeld van agglutinatie aan de hand van het woord talo dat ‘huis’ betekent: Geen woordgeslacht en lidwoorden
Het Fins kent geen woordgeslacht, zelfs niet in persoonlijke voornaamwoorden. Dat betekent dat het persoonlijke voornaamwoord hän zowel ‘hij’ als ‘zij’ kan betekenen. Het achtervoegsel –tar is wel te vergelijken met het Nederlandse –in, -es of –ster (kuningatar-koningin). Daarnaast komen in het Fins ook geen lidwoorden voor. Dit is een verschil met het Nederlands, waarin ‘de’, ‘het’ of ‘een’ voor het zelfstandig naamwoord wordt geplaatst. Naamvallen Het Nederlands heeft voorzetsels, het Fins gebruikt in plaats daarvan achtervoegsels en naamvallen. Dat is kenmerkend voor agglutinerende talen. Er zijn vele soorten, hier volgen de zestien naamvallen van het woord talo: Afbeelding 3 is een mooi voorbeeld van hoe voorzetsels en achtervoegsels in vier verschillende talen gebruikt worden (Clark, 2004). De Finse achtervoegsels –lla voor ‘op’ en –ssa voor ‘in’, worden vergeleken met de Engelse voorzetsels on en in, de Nederlandse voorzetsels op, in en aan en het Spaanse voorzetsel en, dat gebruikt wordt voor ‘op’, ‘in’ en ‘aan’. Uit deze afbeelding valt op te maken dat het Fins hierin verschilt van de Germaanse talen Engels en Nederlands, maar ook van de Romaanse taal Spaans. Het Fins hanteert als enige van deze vier talen achtervoegsels die aan het zelfstandig naamwoord worden geplakt.
Afbeelding 3: Voorzetsels en achtervoegsels in vier talen. Bron: Clark (2004).
Meervoud In het Fins wordt het meervoud van de nominatief meestal gevormd door een t achter het zelfstandig naamwoord te plaatsen en de stam in de zwakke gradatietrap. Bij het woord talo wordt het meervoud dus talot. Bij de overige naamvalsvormen wordt het meervoud gevormd door een i in te voegen tussen de stam en de uitgang. Bij het woord talo wordt het meervoud van het inessief dus taloissa. De i kan soms de bestaande eindklinker vervangen of veranderen. Het meervoud van het inessief van het woord kala(vis) is bijvoorbeeld kaloissa. Bij het nominatief kan echter soms ook een verandering optreden: lintu (vogel) wordt linnut (vogels) Persoonlijk voornaamwoorden Het Fins kent de volgende persoonlijk voornaamwoorden: Werkwoordsvervoegingen
De werkwoorden in het Fins zijn relatief eenvoudig en lijken in bepaalde opzichten op de Nederlandse werkwoorden. Er zijn maar twee tijden: de tegenwoordige en verleden tijd. De toekomende tijd wordt meestal met de tegenwoordige tijd weergegeven. De tegenwoordige tijd wordt gevormd zonder tussenvoegsel; de uitgangen worden rechtstreeks aan de stam geplakt. Als de stam eindigt op een medeklinker wordt er een extra e ingevoegd voor de uitgangen om de uitspraak te vereenvoudigen. De verleden tijd wordt gevormd door het invoegen van een i tussen de stam en de uitgang. Hiervoor gelden dezelfde regels als voor het veranderen en verwijderen van voorgaande klinkers als bij de meervoudsvorming van naamwoorden. Als de stam al op een i eindigt, blijft deze onveranderd. Daardoor zijn de tegenwoordige en verleden tijd bijna gelijk. In de onderstaande tabellen zijn voorbeelden te zien met de tegenwoordige en verleden tijd van het werkwoord sanoa (zeggen). Tegenwoordige tijd - V: verdubbeling van de voorgaande klinker.
-: geen uitgang. -Vn: vierde persoonsuitgang, V is verdubbeling van de voorgaande klinker. Verleden tijd Ontkenningswerkwoord
De ontkenning in het Fins verschilt van de andere Europese talen. Het wordt namelijk weergegeven door middel van een werkwoord, het lijkt daarmee een beetje op het Engels. ‘Ik lees niet’ wordt bijvoorbeeld en lue en ‘hij/zij leest niet’ wordt ei lue. Een verschil met het Engels is dat het Finse ontkenningswerkwoord geen uitgangen heeft voor tijd of wijs. Deze uitgangen zijn achter het werkwoord toegevoegd. In het Engels zou de verleden tijd letterlijk vertaald dan bijvoorbeeld niet zijn I didn’t work, maar I don’t worked. Constructie van ‘hebben’ Het Fins kent geen werkwoord ‘hebben’. In plaats daarvan wordt in het Fins ‘bij mij is’ gebruikt. In dat geval is datgene wat men ‘heeft’ niet het lijdend voorwerp, maar het onderwerp. Een voorbeeld: minulla on talo dat letterlijk ‘bij mij is een huis’ betekent. |