TOS in Nederlandse Gebarentaal
De definitie van TOS suggereert dat TOS officieel niet voor kan komen bij dove kinderen (er mag immers geen sprake zijn van een gehoorbeperking wanneer er sprake is van TOS). Voor dove kinderen is gebarentaal echter de moedertaal en is het doof-zijn inherent aan de situatie. Logischerwijs kan worden verwacht dat een vergelijkbaar percentage (7 procent) van de dove kinderen een TOS heeft (Downs 1995, in: Marshall, Denmark & Morgan, 2006).
Vaak wordt hier de term 'specifieke gebarenstoornis' voor gebruikt. Een TOS bij dove/slechthorende kinderen heeft dezelfde kenmerken als een TOS in gesproken taal: grammaticale problemen, een kleinere (gebaren)woordenschat, gebaarvindingsproblemen en bijvoorbeeld een slechtere 'articulatie' van de gebaren. Morgan, Herman & Woll (2006) beschrijven een kind dat is opgegroeid met Britse Gebarentaal (BSL) en ernstige begrips- en productieproblemen heeft met morfosyntactische taalelementen. Recenter is bij een grotere groep kinderen aangetoond dat er sprake kan zijn van TOS in BSL (Mason e.a. 2010) en dezelfde vermoedens zijn uitgesproken over kinderen opgegroeid met ASL (Amerikaanse Gebarentaal) (Quinto-Pozos e.a. 2011). In NGT is er nog niet veel onderzoek gedaan naar taalstoornissen. Wel heeft Pijnacker (2011) in haar masterscriptie een doof meisje met mogelijke taalproblemen beschreven maar zij kon niet concluderen dat het inderdaad om TOS ging. Wat in al deze onderzoeken wordt benadrukt is dat er nog te weinig kennis is over stoornissen in gebarentalen en dat er nog te weinig middelen zijn om ze te kunnen diagnosticeren. Daarom heeft Klomp (2015) voor haar masterthesis onderzoek gedaan naar de relatie tussen een non-woord repetitietaak (NWR) en een door haar ontwikkelde non-gebaar repetitietaak (NGR). Vaak wordt er bij kinderen met een vermoeden van TOS o.a. gebruik gemaakt van een NWR-taak in het diagnostisch proces. Kinderen moeten in deze test naar niet-bestaande woorden luisteren en deze woorden herhalen. Kinderen met een TOS hebben hier meer moeite mee en maken hier meer fouten in dan normaal-ontwikkelde kinderen. Klomp heeft voor haar masterthesis een Nederlands NWR en een NGR ontwikkeld en afgenomen bij NGT-sprekende kinderen van dove ouders. Uit haar onderzoek blijkt dat de NWR en NGR dezelfde processen meten. Om de taken daadwerkelijk in te kunnen zetten in een diagnostisch proces, moet meer onderzoek gedaan worden onder een grotere groep kinderen/volwassenen, liefst bij zowel dove als horende NGT-sprekers. Momenteel (2017) werkt Klomp aan de UvA aan een promotie-onderzoek op dat terrein. Horende kinderen die NGT spreken, kunnen uiteraard wel een TOS hebben; aangezien zij geen gehoorbeperking hebben. Een kenmerk van TOS is officieel zelfs dat er problemen zijn met taal in alle modaliteiten. Een kind met TOS zou dus niet alleen in het Nederlands problemen moeten vertonen, maar ook in NGT wil het een echte TOS zijn. Het kind zal wellicht fouten vertonen in het maken van de gebaren door bijvoorbeeld één van de vijf basiselementen steeds verkeerd te doen (het gebaar op de juiste plek maar met de verkeerde oriëntatie), het zal een kleinere woordenschat kunnen hebben, en ook gebaarvindings- en begripsproblemen kunnen voorkomen. |