Verwerving
Er is niet veel onderzoek gedaan naar de exacte verwervingsvolgorde in NGT, maar over het algemeen lijkt gebarentaalverwerving redelijk op de verwerving zoals die is beschreven in het algemene schema.
Hieronder staan in de eerste kolom van tabel 1 de meeste hierboven besproken taalelementen. In de middelste kolom staat in welke periode van de taalverwerving kinderen hiermee beginnen en daarna volgen nog enkele toelichtingen. Tabel 1: Taalverwerving (gebaseerd op Baker e.a. 2008). Fonologische simplificatie: Twee processen die voorkomen in de gebarentaal van jonge kinderen zijn proximalisatie (het articuleren van een gebaar door een lichaamsdeel dichterbij het lichaam) en substitutie (bijv. het vervangen van moeilijkere handvormen door makkelijkere handvormen). Dit is belangrijk bij een taalanalyse: een tolk moet op de hoogte zijn van de kindergebaren. Veel gebaren zijn te moeilijk voor kinderen om te maken, en er bestaat dan een aparte versie van het gebaar. Dit dient niet fout te worden gerekend door de tolk.
Non-manuele markeerders: Meestal worden de syntactische non-manuele markeerders al vrij snel correct toegepast. Hierna worden manuele markeringen (zoals het gebaar NIET voor ontkenning) verworven en stoppen kinderen een tijdje met de non-manuele markeerders. Hierna passen ze beiden correct toe. Overregularisatie: Kinderen in de differentiatiefase leren grammaticale regels die ze vervolgens 'te breed' zullen toepassen. Ze zullen bijvoorbeeld werkwoorden gaan vervoegen die eigenlijk niet vervoegd kunnen worden in NGT. Meestal verdwijnt dit in de voltooiingsfase. Stacking: Het localiseren gaat niet direct foutloos. Kinderen kunnen bijvoorbeeld meerdere referenten op dezelfde locatie plaatsen, waardoor niet duidelijk is waar ze naar refereren. Dit is te vergelijken met een kind dat vertelt over meerdere mannen en steeds ‘hij’ gebruikt zonder specifieker te zijn welke ‘hij’ wordt bedoeld (Baker e.a. 2008). Slotopmerkingen (taalverwerving) Er moet rekening mee worden gehouden dat de taalsituatie voor dove kinderen anders is dan voor horende kinderen, en dat de situatie ook per gezin verschilt: zijn de ouders moedertaalgebaarders, of zijn zij tweedetaalverwerves? Hoeveel aanbod krijgen de kinderen daarnaast nog in het Nederlands? Horende kinderen van dove ouders zullen vrijwel altijd tweetalig opgroeien omdat zij van andere familieleden of in de omgeving Nederlands zullen horen. Dove kinderen leren het Nederlands meestal pas later, maar ook hierin is veel variatie gevonden, mede door het gebruiken van gehoorapparaten en/of cochleair implantaten. Ook lijkt het erop dat Nederlandse dove ouders vaker "code-blending" (het mixen van talen, in dit geval Nederlands en NGT) toepassen bij horende kinderen dan bij dove kinderen (Baker & van den Bogaerde 2006), hierdoor is het taalaanbod dus ook anders. Bovenstaand schema is gebaseerd op onderzoek naar eerstetaalverwerving van dove en horende kinderen van moedertaalgebaarders. |