Fonologie
Eén aspect van de Duitse fonologie, dat afwijkt van het Nederlands, is de grotere groep affricaten: [pf] als in ‘Pfeffer’, [ts] als in ‘zwei’ of ‘Platz’, [dʒ] als in ‘Dschungel’, [tʃ] als in ‘quatschen’, [ʃt] als in ‘Stuhl’ en [ʃp] als in ‘spielen’. Deze klanken worden over het algemeen als moeilijk beschouwd bij het leren van de Duitse uitspraak. Daarnaast is de lange, voorin uitgesproken, ongeronde [æ:] zoals in ‘Väter’ een lastige klank om uit te spreken en de diftong [ɔɪ] als in ‘heute’ of ‘Bräute’. Ook typisch in het Standaardduits is de vocalisatie van ‘-er-‘ of ‘-r’ als in ‘Vater’ of ‘Uhr’. Deze klanken worden uitgesproken als [ɐ]. Hoe meer men naar het Zuiden van het Duitse taalgebied gaat, hoe explicieter de [r] als dusdanig voor in de mond wordt uitgesproken. Als laatste is het noemenswaardig dat de Duitse [l] meer voor in de mond wordt gevormd dan de Nederlandse [ł].
Andersom zijn er ook klanken in het Nederlands die niet in het Duits voorkomen: de [œj] als in ‘huis’, de [e:u] als in ‘leeuw’, de hardere [ɣ] als in ‘gat’ en ‘lach’ en de combinatie [sx] als in ‘schoen’. Ik beperk mij tot de spreektaal, en ga niet in op uitspraak met betrekking tot de orthografie. In principe lijken de CV-structuren van het Duits en het Nederlands erg op elkaar. Er zijn in het Duits wel meer complexe consonantclusters, die voor Duitsleerders lastig kunnen zijn, bijvoorbeeld zoals in ‘Herbststurm’ (Herfststorm), omdat de [st] in het tweede deel van de samenstelling anders moet worden uitgesproken dan de [st] in het eerste deel: [ʃt] vs. [st]. |