Morfologie
Qua naamwoordsmorfologie verschillen het Duits en het Nederlands enigszins van elkaar. In beide talen is zowel derivatie al samenstelling mogelijk (met of zonder verandering van woordklasse). Het Duits is in tegenstelling tot het Nederlands een sterker flecterende taal, met bijvoorbeeld vier naamvallen. Declinatie* gebeurt bij zelfstandig naamwoorden, lidwoorden, persoonlijk voornaamwoorden, bijvoeglijk naamwoorden en telwoorden in het Duits op drie niveaus: vier naamvallen, enkelvoud/meervoud en drie soorten grammaticaal geslacht. Ter vergelijking: in het Nederlands is er ook het onderscheid enkelvoud/meervoud, maar er zijn slechts twee soorten grammaticaal geslacht en er wordt geen verschil meer gemaakt in naamvallen, met als enige uitzondering de twee verschillende verschijningsvormen van de persoonlijk voornaamwoorden (bijv.: hij vs. hem).
In het Duits zijn er voor de vorming van het meervoud vijf declinatietypen en komt het vaak voor dat in de uitspraak de klinker verandert (umlaut). In het Nederlands gebeurt dit veel minder (bijv.: schip - schepen). Wel verandert in het Nederlands een gedekte klinker in een open (bijv.: vat - vaten). Het is een complex regelsysteem dat onderscheidt in sterke, zwakke, regelmatige en onregelmatige declinatie in verschillende verbuigingsklassen. Er zijn regels met betrekking tot wel of geen umlaut bij -a-, -o- en -u, en met betrekking tot welk suffix het zelfstandig naamwoord in het meervoud krijgt (-e, -en, -er, -n, -s of -Ø). Vrijwel alle combinaties zijn mogelijk en daarnaast zijn er veel uitzonderingen, voornamelijk bij de leenwoorden. De enige veranderingen aan het zelfstandig naamwoord zelf doordat een bepaalde naamval regeert, is te horen aan de ‘-s’ of ‘-es’ bij mannelijke en onzijdige nomina in de genitief en aan de ‘-n’ bij de meervoudsnomina in de datief. De rest van de naamvallen worden uitsluitend uitgedrukt op de andere woordklassen. Het lidwoord in het Duits kent zowel zes bepaalde als zes onbepaalde verschijningsvormen. Ter vergelijking: het aantal verschijningsvormen in het Nederlands is twee voor bepaalde lidwoorden (de, het) en slechts één voor onbepaalde (een). In het Duits congrueert het lidwoord zoals boven genoemd in geslacht, aantal en naamval met het zelfstandig naamwoord. Het lidwoordgebruik komt in de twee talen overeen, met slechts enkele uitzonderingen, die buiten het doel van deze pagina m.b.t. kindertaalgebruik liggen. Met name het verschil tussen de synthetische opbouw van het Duits en de analytische opbouw van het Nederlands zou kunnen leiden tot taalfouten van tweetalige kinderen beiderzijds, vooral omdat deze vormen zo saillant zijn in het Duits. Als een synthetisch opgebouwde Nederlandse zin wordt geproduceerd, zal dit archaïsch klinken, bijv.: “Dat is de hond onzer buren.”. *Declinatie (verbuiging): Een woordvorm verandert om een verandering in grammaticale functie in zinsverband weer te geven. |