Pragmatiek
Het Duitse kent een uitgebreider systeem om beleefdheid tot uitdrukking te laten komen in taal, zo is er een aparte werkwoordsvorm voor ‘U’ in het paradigma (gelijk aan het infinitief), en er wordt daarnaast vaak in de aanvoegende wijs (conjunctivus) gesproken. De “Konjunktiv II” is het meest productief in gesproken taal, en de “Konjunktiv I” wordt meer in geschreven taal gebruikt. Deze “mogelijkheidsvorm” drukt irrealiteit uit, of een beleefde en afstandelijke wens/vraag of opmerking (Ten Cate, 2004, p.96 e.v.).
Het Duitse systeem van modale werkwoorden is complex en maakt onderscheid in subjectief en objectief modaal werkwoordgebruik. Dit hangt bijvoorbeeld samen met het feit of de informatie die men vertelt daadwerkelijk is waargenomen of dat het informatie uit tweede hand is, vaak worden ook hier de conjunctiefvormen van de modale werkwoorden gebruikt, in het nieuws is dit doorgaans het geval. In geschreven taal wordt de “Konjunktiv I” gebruikt bij indirect taalgebruik, tenzij deze vorm gelijk is aan de indicatiefvorm, dan wordt “Konjunktiv II” gebruikt. In vertalingen is het gebruik van het werkwoord “zouden” problematisch en sterk afhankelijk van de spreeksituatie kan dit ene werkwoord worden vertaald door “würden”, “wollten”, “mögen”, “dürften”, “möchten” of door een keuze tussen een werkwoord in de modus “Konjunktiv II” of één van voorgenoemde werkwoorden. Belangrijk om te beseffen dat het goed mogelijk is dat een tweetalig kind een voorkeur ontwikkelt om “zouden” met maar één bepaald werkwoord te vertalen in het Duits, of in het Nederlands vormen probeert te creëren die niet bestaan, bijvoorbeeld naar analogie van vorming van Konjunktiv II (zie ook Ten Cate, 2004, p.115 e.v.). Het werkwoord “gehen” betekent in de regel een daadwerkelijk voortbewegen. Bij slechts een aantal werkwoorden in het Duits kan het Nederlandse “gaan” met “gehen” worden vertaald in de overdrachtelijke zin (bijv. “baden”, “schwimmen”, “essen”, “trinken” en “schlafen”). In andere gevallen dient het Nederlandse “gaan + infinitief” in het Duits met “werden/wollen + infinitief” te worden vertaald (Ten Cate, 2004, p.133). Het in het Nederlands veel gebruikte “er” (en ook vaak “het”) heeft in het Duits geen equivalent en krijgt in vertalingen een Ø-plek (Ten Cate, 2004, p.359). Bij tweetalige kinderen kunnen interferenties worden verwacht in beide richtingen. Het gebruik van diminutiva is het in Duits (“-lein” of “-chen”) zeer beperkt in vergelijking tot het gebruik van verkleinwoorden in het Nederlands (Ten Cate, 2004, p.302). Dit met uitzondering van de Zuid-Duitse dialecten en taal gesproken door mensen afkomstig uit Oostenrijk of Zwitserland (“-(e(r))l” of “-li”). |