Syntaxis
De algemene woordvolgorde is: onderwerp, werkwoord, direct of indirect object, bijwoord, infinitief en dan de eventuele overgebleven delen van de zin (SVO-taal):
Aš rašau laišką broliui. Ik:NOM schrijf brief:ACC broer:DAT [Ik schrijf een brief aan mijn broer] Deze woordvolgorde is echter niet per se nodig. Het Litouws kent een vrije woordvolgorde. De zin 'Ik heb hem vandaag een brief te schrijven' kan als volgt gezegd worden: Aš turiu jam šiandien rašyti laišką. Ik heb hem te schrijven vandaag brief Aš turiu rašyti jam laišką šiandien. Ik heb vandaag hem brief te schrijven Aš turiu jam laišką šiandien rašyti. Ik heb hem brief te schrijven vandaag Aš turiu jam šiandien laišką rašyti. Ik heb hem te schrijven brief vandaag Het woord krijgt in iedere positie de nadruk die logisch is in de zin. In de tegenwoordige tijd mag het werkwoord būti (zijn) worden weggelaten. In plaats daarvan wordt een streepje geschreven. Dit gebeurt vooral in informele situaties: Mano tėvas yra mokytojas Mijn vader is leraar [Mijn vader is een leraar] Mano tėvas – mokytojas Mijn vader leraar [Mijn vader is een leraar] Vraagzinnen Er is geen aparte formulering van vraagzinnen. Alleen uit de intonatie van de zin blijkt dat het om een vraagzin gaat: Čia mano namas. Hier is mijn huis. Čia mano namas? Is mijn huis hier? Tu buvai vaker mieste. Je was gisteren in de stad. Tu buvai vakar mieste? Was je gisteren in de stad? Het is ook mogelijk om het woord ar in te voegen in een zin, waarin geen ander vraagwoord zit om te laten blijken dat het een vraag is. Ar čia mano namas? Is mijn huis hier? Ar tu buvai vakar mieste? Was je gisteren in de stad? Vraagwoorden Er zijn in het Litouws vraagwoorden voor wie/wat, hoeveel, welke. Het vraagwoord wordt altijd aan het begin van een vraagzin geplaatst. Wie of wat: kas De vorm van het vraagwoord is afhankelijk van de naamval waarin het gebruikt wordt. Bijvoorbeeld: Kas atsitiko? Wat:NOM is er gebeurd? Ko jis nori? Wat:GEN wil hij? Ką jis mato Wat:ACC ziet hij? Hoeveel: keli Het vraagwoord voor 'hoeveel' (keli) komt alleen voor in het meervoud. De vorm van het vraagwoord is afhankelijk van de naamval waarin het gebruikt wordt. Ook heeft het een andere vorm bij mannelijke (MS) dan bij vrouwelijke (FM) zelfstandige naamwoorden. Bijvoorbeeld: Keli žmonės atėjo? → Hoeveel:NOM:MS mannen kwamen? Kelias dienas jis čia buvo → Hoeveel:ACC:FM dagen was hij hier? Welke: kuris Het vraagwoord voor 'welke' is kuris. Dit kan in verschillende vormen voorkomen, afhankelijk van de naamval en het geslacht van het bijbehorende zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld: Kuris mėnuo šilčiausias Lietuvoje? Welke:NOM:MS maand is het warmst in Litouwen? Kuri knyga tau patinka? Welk:NOM:FM boek vind je het leukst? Ontkenning Een ontkenning wordt altijd weergegeven door ne. Ne gaat altijd vooraf aan het woord dat het ontkent. Bij werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden gaat ne als prefix vooraf aan het woord. Krosnyje dega ugnis → Een vuur brandt in de oven Krosnyje nedega ugnis → Een vuur brandt niet in de oven Ugnis yra labai reikalinga → Het vuur is erg nodig Ugnis yra labai nereikalinga → Het vuur is erg onnodig Ugnis yra nelabai reikalinga → Het vuur is niet erg nodig Bij zelfstandige naamwoorden wordt ook ne gebruikt, maar dan als los woord: Jis yra studentas → Hij is student Jis yra ne studentas → Hij is geen student |