Fonologie
Het Litouws gebruikt het Latijnse alfabet met een aantal aanvullingen en aanpassingen. Het alfabet telt 32 letters. De letters <w>*, <x> en <q> komen in het Litouws niet voor. Men kent deze letters wel van buitenlandse namen. De letters <ą>, <ė>, <ę>, <į>, <ų>, <ū>, <č>, <š> en <ž> vullen het Litouwse alfabet aan.
*De letter <v> wordt uitgesproken als een [υ] (=/w/). De klank [υ] is dus wel bekend in het Litouws, de klank [v] niet. Het Litouws heeft lange en korte klinkers. Ook is er sprake van palatalisatie van consonanten. De [ɪ] wordt niet uitgesproken wanneer deze voor een <a>, <ą>, <o>, <u>, <ū> of <ų> staat. Klinkers Het Litouws kent de volgende klinkers: De <y> en <į> en de <ū> en <ų> zijn verschillende schrijfwijzen voor dezelfde klank (respectievelijk [i] en [u] (=/oe/).
Medeklinkers Het Litouws kent de volgende medeklinkers: Alle medeklinkers behalve de [j] bestaan in twee vormen: gepalataliseerd en ongepalataliseerd. Bij gepalataliseerde klanken wordt het midden van de tong naar het gehemelte geduwd. Dit gebeurt in de volgende situaties:
Voor de voorklinkers <i>, <į>, <y>, <e>, <ė> en <ę> en voor de tweeklank <ie>. Wanneer een medeklinker na een andere klinker gepalataliseerd moet worden uitgesproken, dan word dit duidelijk gemaakt door een <i> voor de betreffende klinker te schrijven (bijvoorbeeld <iu> of <iū>). De [ɪ] wordt in dit geval niet uitgesproken, maar dient enkel om de palatalisatie aan de duiden. Aan het eind van een woord worden consonanten altijd ongepalataliseerd uitgesproken. Assimilatie van consonanten In het Litouws bestaat assimilatie van consonanten: de tweede of laatste medeklinker in een cluster bepaalt de kenmerken (palatalisatie, stemhebbenheid etc.) van de voorgaande klanken. Alle finale klanken, m.u.v. de [l], [m], [n] en [r] zijn stemloos. Tweeklanken Het Litouws kent de pure diftongen (tweeklanken) <ai>, <au>, <ei>, <ie>, <ui> en <uo>. Diftongen waarbij de <a>, <e>, <i> of <u> wordt gevolgd door een <l>, <m>, <n> of <r> zijn gemixte diftongen: een klinker gemixt met een sonorant, continuant of halfklinker. Klemtoon De klemtoon kan op alle syllabes van een woord vallen. Dit kan op verschillende manieren: Korte intonatie Wanneer korte klanken in het Litouws een klemtoon krijgen, dan krijgen deze meer nadruk, maar blijven wel kort uitgesproken (weergegeven met `): mamà (mama), nè (nee), pùpos (bonen). Vallende intonatie Lange klanken of tweeklanken hebben soms een 'vallende intonatie'. De klemtoon ligt dan meer op het eerste deel van de klank dan op het tweede deel (weergegeven met ´). Voorbeeld bij een lange klinker: óras (lucht), ýpač (speciaal). Voorbeeld bij tweeklanken: káimas (dorp), áuksas (goud), méilė (liefde). Circumflex intonatie Bij lange klinkers ligt de klemtoon soms meer op het tweede deel van de klank dan op het eerste deel (weergegeven met ~). Bijvoorbeeld: jõs (zij (meervoud)). |