Fonologie
Nedersaksisch
Fonologie De verschillen tussen de variëteiten van het Nederlands zullen vooral te vinden zijn in de fonologie. Immers, “variatie in klanken en in uitspraak is waarschijnlijk de taaiste die er bestaat in taal”, aldus Nicoline van der Sijs. Elk dialect heeft een aantal fonologische/fonetische kenmerken die zeer typerend zijn voor dat dialect. In de bespreking van de fonologie van de dialecten zullen steeds de onderscheidende kenmerken ten opzichte van het Standaard Nederlands worden weergegeven, aangezien dat de taal is die algemeen bekend is en vaak in het onderwijs geleerd wordt. Medeklinkers Syllabisch/lettergreepdragende slotmedeklinker: De meest karakteristieke eigenschap van het Nedersaksische dialect is wat veel ook wel het ‘inslikken’ van of het ‘knauwen’ op de laatste –n noemen. Een voorbeeld hiervan is in het woord ‘eten’. De sjwa in de laatste lettergreep die in het Standaard Nederlands wel wordt uitgesproken wordt in het Nedersaksische dialect gedeleerd, waardoor de slot –n de drager wordt van de laatste lettergreep. Het deleren van de woordfinale schwa wordt ook wel apocope genoemd. Overigens is het niet alleen de slot /n/ die lettergreepdragend kan zijn, het komt ook voor bij andere slot medeklinkers. Enkele voorbeelden: Etn (= eten) Loopm (= lopen) Werkng (= werken) Zoals in bovenstaande voorbeelden te zien is, wordt niet alleen de schwa gedeleerd, de laatste slotmedeklinker verandert ook. Deze verandert in een klank die dezelfde articulatieplaats heeft als de klank ervoor. Zo wordt de /n/ gemaakt door de voorkant van de tong vlak achter de tanden te plaatsen, net zoals de /t/. De /m/ wordt, net zoals de /p/, geproduceerd door de lippen op elkaar te drukken en in zowel de /k/ als de /ng/ wordt de achterkant van de tong tegen het zachte verhemelte geplaatst. Deletie intervocalische medeklinkers: In het Noordelijkste puntje van Groningen zijn bovenstaande woorden die eindigen op –en aan nog een verandering onderhevig. De middelste medeklinkers verdwijnen namelijk helemaal (in bovenstaande voorbeelden de /t/, /p/, en de /k/). Hiervoor in de plaats wordt een glottisslag geproduceerd. Dit is een kort klikje van de stembanden die tegen elkaar slaan. Op die manier ontstaat er een plofje zonder dat er iets met de mond wordt gedaan. Dit gebeurt in het Standaard Nederlands bijvoorbeeld bij het woord ‘beademen’ tussen /e/ en /a/. De bovenstaande woorden worden dan uitgesproken als: E’n (= eten) Lo’n (= lopen) Wer’ng (= werken) Wanneer de medeklinkers in een intervocalische positie (tussen twee klinkers) het fonetische kenmerk continuant hebben worden ze ook vaak gedeleerd. Dit gebeurt echter niet in alle Nedersaksische variëteiten, maar vooral in het Zuid-Drents en het Sallands. Het kenmerk continuant geeft aan dat de luchtstroom in het mondkanaal niet geheel wordt afgesloten (zoals dit wel gebeurt bij plofklanken en nasalen). Het gaat dan om de wrijfklanken (/s/, /z/, /f/ en /v/), de halfvocalen (/j/ en /w/) en liquidae (/l/ en /r/). Enkele voorbeelden: Geem (= geven) Aomt (= avond) Stemloze medeklinkers in intervocalische positie: In het Gronings doet zich een ander opvallende verschijning voor bij stemloze medeklinkers in een intervocalische positie (/k/, /p/, /s/, /t/, /f/). Wanneer deze gevolgd worden door een –e krijgen deze medeklinkers de eigenschap stemhebbend. Een aantal voorbeelden hiervan: Widde (= witte) Klombe (= klomp) Mogge (= mok) Klinkers Klinkerverandering: Klinkers die in het Standaard Nederlands achter in de mond worden gerealiseerd, worden in het Nedersaksisch voor in de mond gearticuleerd, ze worden ‘gefront’. Hierdoor ontstaat er een klinkerverandering in veel woorden: /uu/ in het Standaard Nederlands wordt uitgesproken als /oe/, bijvoorbeeld in zoer (= zuur) /aa/ in het Standaard Nederlands wordt uitgesproken als /oo/-achtige klank, bijvoorbeeld in drôôd (= draad) /oo/ in het Standaard Nederlands wordt uitgesproken als /eu/, bijvoorbeeld in ‘hij keupt’ (= hij koopt) /ij/ in het Standaard Nederlands wordt uitgesproken als /ie/, bijvoorbeeld in blieven (= blijven) Dit verschijnsel van het naar voren plaatsen van de tong bij klinkers is wat het woord umlaut betekent. Het Limburgs Het Limburgse dialect is het ideale voorbeeld van de eerder besproken kanttekening dat er veel variatie bestaat binnen een dialect. Het Limburgse dialect bestaat uit meerdere dialecten en er zijn veel verschillen tussen deze dialecten. Toch zijn er een aantal gemeenschappelijke kenmerken te noemen van het Limburgs. Naast natuurlijk ‘de zachte g’ is het meest stereotype kenmerk van het Limburgs wat veel ook wel het ‘zingen’ van de taal genoemd wordt. Dit heeft te maken met de toonverschillen in het Limburgse dialect die leiden tot een betekenisverschil. Deze polytonie (het systeem van de verschillende tonen) is in geen enkel andere variëteit van het Nederlands terug te vinden. Polytonie: In het Limburgs zijn twee tonen te onderscheiden, namelijk de stoottoon, waarin de toon hoog begint en vervolgens snel naar beneden gaat, en de sleeptoon, waarin de toon op consequente hoogte blijft. Deze toonaccenten hebben grammaticale en woord-onderscheidende functies. Bijna elke beklemtoonde klinker wordt met een van de twee toonaccenten gerealiseerd. Welke tonen worden gebruikt in een woord verschilt dan weer per dialect. Een voorbeeld: ‘bie’ met een valtoon betekent ‘insect’. ‘bie’ met een sleeptoon wordt gebruikt als een voorzetsel met als betekenis ‘in de buurt van’. Medeklinkers De uitspraak van de /r/: Een ander kenmerk van het Limburgs is de /r/ die redelijk achter in de keel wordt uitgesproken, ook wel de ‘schraap-r’ genoemd. Deze klank lijkt sterk op de harde /g/. Nu is het meteen belangrijk om hierbij te zeggen dat er geen enkele andere klank zoveel variatie kent als de /r/. Binnen bijna ieder dorp zijn wel mensen die de /r/ weer op een andere manier uitspreken. Toch is de ‘schraap-r’ wel redelijk karakteristiek voor het Limburgs. De uitspraak van de /g/: Er is een tendens aanwezig in het Limburgs in de medeklinker /g/. Er vindt in veel woorden een verschuiving van de /g/ naar de /j/ plaats. Dit gebeurt bijvoorbeeld in: Bejisse (=begieten) Jèève (= geven) Jedoa (= gedaan) Ook in een combinatie van de /s/ en de /g/-klank is deze verschuiving aanwezig: Sjeep (= schip) De uitspraak van stemloze fricatieven: Tot slot hebben sprekers van het Limburgse dialect de gewoonte om de stemloze fricatief /s/ stemhebbend te maken wanneer deze in de beginpositie staat. Waar Amsterdammers de stemhebbende fricatief /z/ in een beginpositie stemloos maken, zoals in ‘seven’ (= zeven), doen de sprekers van de Limburgse tongval precies het tegenovergestelde. Het Zeeuws Er zijn een aantal belangrijke fonologische verschillen tussen het Nederlands en het Zeeuws. Klinkers Een groot verschil tussen het Nederlands en het Zeeuws is de klankleer. Klinkers worden in het Zeeuws heel anders uitgesproken dan in het Nederlands. Een Zeeuw zegt /uu/ en /ii/ waar een Nederlander /ui/ en /ij/ zegt. Een Zeeuw zegt dus uut als uit, buten als buiten, zwiegen als zwijgen en tied als tijd. Als gevolg van klinkerronding, komt in vijf woorden de Nederlandse /ij/ in het Zeeuws terug als /uu/: bluven (blijven), pupe (pijp), twuvel (twijfel), vuuf (wijf) en wuuf (wijf). Ontronding, het tegenovergestelde, komt voor bij woorden die in het Nederlands een /u/ bevatten: pit (put), rispe (rups) en rik (rug) (Zeeuwse Klapbank, 2009). In een aantal Zeeuwse dialecten, niet bij allemaal, wordt de Nederlandse /aa/ uitgesproken als /ae/. Ook de /o/ en de /oo/ worden in een aantal woorden van een umlaut voorzien en ook wordt in bepaalde gevallen de /u/ uitgesproken als /eu/. De Oud-Germaanse klanken /ai/ en /au/ zijn in het Nederlands helemaal verdwenen en vervangen door de monoftongen /ee/ en /oo/. In het Zeeuws bestaan deze oude klanken nog wel. Een Zeeuw spreekt bijvoorbeeld boom uit als boam. De korte /e/ in het Nederlands verandert in het Zeeuws vaak naar een /a/-achtige klank. Werken wordt dus waarken (Zeeuws Dialect, 1929). Medeklinkers Het grootste verschil tussen het Nederlands en het Zeeuws wat betreft medeklinkers, is dat een Zeeuw de /h/ niet uitspreekt. Woorden als huis, horen en hemel worden uitgesproken als uus, oore en emel. De /h/-deletie komt voor in alle Zeeuwse dialecten. Ook de /g/ wordt door een Zeeuw anders uitgesproken dan door een Nederlander. De Zeeuwse /g/ wordt op dezelfde plaats in de keel gevormd, alleen wordt de keel minder vernauwd. Het gevolg hiervan is dat de klank van de /g/ richting de /h/ gaat. Het laatste verschil wat betreft medeklinkers is dat alle Zeeuwse dialecten de /r/ niet uitspreken wanneer deze voor de /s/ staat: een kers wordt een kes (Zeeuwse Taelsite, 2002). Het Brabants Wat fonologie betreft bestaat er niet heel veel verschillen tussen het Brabants en het Nederlands. De klankleer van het Brabants komt redelijk overeen met die van het Nederlands. Wel zijn er een aantal zaken belangrijk om te weten. Klinkers De klank van diftongen is in het Brabants moeilijk te verstaan voor iemand die Nederlands spreekt. De /ui/-klank wordt in het Brabants een /uu/-klank en de /ij/-klank wordt een /ie/-klank: huus, ies. Een ander verschijnsel dat voorkomt bij een Brabander en niet bij een Nederlander, is dat zij de klank van de klinker verlengen als deze voor een medeklinkercluster staat waarvan de eerste medeklinker nasaal is. Zo zegt een Brabander daansen in plaats van dansen. Medeklinkers In het West-Brabantse dialect vindt h-deletie plaats. De /h/ wordt niet uitgesproken. Bij de afscheidsgroet houdoe spreekt men daar de /h/ niet uit, terwijl de /h/ in het Oost-Brabantse dialect duidelijk hoorbaar is. Bij een woord dat in het Nederlands eindigt op een /t/, vindt in het Brabants vaak deletie van de /t/ plaats. Een /t/ aan het einde wordt door een Brabander vaak niet uitgesproken: da denk ‘k toch nie (Weijnen, 1991). |