Morfologie
Nedersaksisch
Naast de variatie in klanken, zijn er ook afwijkingen in de morfosyntactische vervoegingen en woordvolgordes ten opzichte van het Standaard Nederlands. Hieronder zullen deze weer besproken worden. Werkwoordsvervoeging Voornaamwoorden: In het Nedersaksisch worden dezelfde naamvallen gebruikt als in het Standaard Nederlands. Wel worden er andere namen aan gegeven, net zoals aan de bezittelijk voornaamwoorden: Tabel 1. de voornaamwoorden
Tegenwoordige tijd: In de vervoeging van zwakke (regelmatige) werkwoorden in de tegenwoordige tijd zit veel variatie per variant van het Nedersaksisch dialect. Over het algemeen gelden bijna dezelfde regels als in het Standaard Nederlands, met uitzondering op de tweede persoon enkelvoud. Tabel 2. Uitgangen tegenwoordige tijd. NB: ev = enkelvoud, mv = meervoud
In het Gronings komt het voor dat het voornaamwoord ‘doe’ (tweede persoon enkelvoud) wordt weggelaten wanneer het in subject-positie staat (nominatief). Dat wordt ook wel pro-drop genoemd en komt bijvoorbeeld ook voor in het Italiaans. Door de uitgang –s achter de stam van het werkwoord hoort men namelijk dat het om tweede persoon enkelvoud gaat en is ‘doe’ overbodig. Een voorbeeld: ‘doe’ wel gebruikt: Kinstoe bloumen nog even water geven? ‘doe’ weggelaten: Kins bloumen nog even woater geven? (meest gebruikte vorm) Vertaling: Kun je de bloemen nog even wat er geven? Sommige werkwoorden in het Gronings hebben een nauwere relatie met het bijbehorende object dan in het Standaard Nederlands. Een voorbeeld hiervan is televisie kijken of aardappels schillen, wat in het Standaard Nederlands twee verschillende woorden zijn. In het Gronings wordt dit gereduceerd tot één werkwoord: televisiekieken en eerappelschillen. Deze samengevoegde werkwoorden worden in het Gronings niet vervoegt. In plaats daarvan wordt het voorzetsel ‘te’ voor het werkwoord geplaatst. Een voorbeeld: Ik zat te eerappelschillen. Vertaling: ik zat aardappels te schillen. Een uitzondering: Wanneer het woord ‘om’ wordt gebruikt zoals in de zin: “ik kwam om televisie te kijken”, moet het werkwoord wel worden opgedeeld in twee woorden. Dan ontstaat de zin: “ik kwam om televisie te kieken”. Hier is het niet toegestaan om te zeggen: “ik kwam om te televisiekieken”. Voltooid deelwoord: In het vormen van een voltooid deelwoord wordt er in het Standaard Nederlands het voorvoegsel ge- gebruikt. Dit is echter niet het geval in het Nedersaksisch. Er zijn een aantal varianten die in het Nedersaksische dialect voorkomen. In het Noorden wordt er bijvoorbeeld helemaal geen voorvoegsel geplaatst en ontstaan de volgende voltooid deelwoorden: Ik ben komen (= ik ben gekomen) Ik heb danst (= ik heb gedanst) In Drenthe, Overijssel, de Achterhoek en de Veluwe gebruiken ze alleen e- als voorvoegsel bij het vormen van een voltooid deelwoord. Hierdoor ontstaan werkwoorden als: Ik heb egeten. Ik heb edanst. Vervoeging van het voegwoord: Het Nedersaksisch kent vervoegingen van de voegwoorden in de tweede persoon enkelvoud (jij-vorm). Het voegwoord krijgt dan de uitgang die het werkwoord ook krijgt in de tweede persoon enkelvoud. Dit gebeurt vooral bij de voegwoorden ‘dat’ en ‘of’. Een voorbeeld: Ik wol dast kommen wast. Vertaling: ik wou dat je gekomen was. T bouk dast leest. Vertaling: het boek dat je leest. Meervoudsvorming Over het algemeen komt er in de meervoudsvorming van zelfstandig naamwoorden een –n achter de enkelvoudige vorm (in het Standaard Nederlands –en). Opvallend is dat er in een aantal regio’s waar het Nedersaksisch wordt gesproken een –e achter het (vrouwelijk) enkelvoudig zelfstandig naamwoord wordt gerealiseerd. Naast de toevoeging van een lettergreep is er nog een belangrijke, karakteristiekere gebeurtenis bij de meervoudsvorming, namelijk de klinkerverandering. In de meervoudsvorm wordt de klinker met een umlaut uitgesproken. Hierdoor ontstaat ook wel het eerder genoemde ‘fronting’, waarbij de klinkers meer voor in de mond uitgesproken worden. Een voorbeeld: Gast – geste Verkleinwoord Bij het vormen van een verkleinwoord worden andere achtervoegsels gebruikt in verschillende regio’s. Zo krijgt het verkleinwoord in Overijssel en Gelderland het achtervoegsel –ken (en varianten hierop: -ke(n), etc.), terwijl in het Noorden van Overijssel het achtervoegsel –gien wordt gebruikt. In de meeste gevallen roepen deze achtervoegsels een klinkerverandering (umlaut) op, maar dit is niet in alle regio’s van het Nedersaksisch dialect. Adjectief Stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden krijgen een umlaut. Voorbeeld: Holt (= hout) als zelfstandig naamwoord wordt höltn (= houten) wanneer het als adjectief wordt gebruikt. Het Limburgs
Werkwoordvervoeging Persoonlijk voornaamwoorden: In het Limburgs worden andere woorden gebruikt voor persoonlijk en bezittelijk voornaamwoorden dan in het Standaard Nederlands: Tabel 3. persoonlijk voornaamwoorden
Tegenwoordige tijd & verleden tijd: De uitgangen van de regelmatige werkwoorden zijn in veel varianten van het Limburgs verschillend. Hieronder staan twee schema’s waar de werkwoord vervoeging van twee verschillende varianten wordt weergegeven. Tabel 4. Werkwoord uitgangen in Weerts.
Tabel 5. Werkwoord uitgangen in Roermonds.
Meestal neemt de laatste medeklinker van de stam de fonetische eigenschappen van de /d/ over. Zo wordt de stemloze /p/ een stemhebbende /b/ in bijvoorbeeld ‘gaabde’ (= gapen). Dit wordt ook wel assimilatie genoemd. Voor meer informatie over de werkwoordspelling van andere dialecten verwijs ik u graag door naar de website waar de spelling per Limburgs dialect beschreven staat. Constructie ‘ge- + -s’ Een werkwoord dat als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt (bijvoorbeeld: het geklap, het gebrul) wordt in het Limburgs gevormd met het voorvoegsel ge- (zoals ook in Standaard Nederlands), maar tevens wordt hier een –s achter gevoegd. Hierdoor ontstaan vormen als: Geklaps (geklap) Gebruls (gebrul) Deze constructie is ook terug te vinden in zelfstandig naamwoorden die een collectief begrip uitdrukken: Geraems (geraamte) Meervoudsvorming Een aantal manieren van meervoudsvorming zijn ook al in de fonologie-paragraaf aan bod gekomen. Zo kan met behulp van een toonverschil aan worden gegeven of het om een meervoud of een enkelvoud gaat. Een voorbeeld hiervan: Bein met sleeptoon = één been Bein met stoottoon = twee benen Daarnaast wordt in veel gevallen het meervoud gevormd door middel van een umlaut op de klinker. Dit gebeurt alleen bij ‘achter’ klinkers, oftewel klinkers die achter in de mond gerealiseerd worden. Tak – tek Poot – peut Haos - häös Diminutief Bij het verkleinen van zelfstandig naamwoorden komt er vaak –ske of –ke achter het zelfstandig naamwoord (in het Standaard Nederlands: -tje, -je) en vindt er een klinkerverandering plaats. Er komt namelijk een umlaut op de klinker in het zelfstandig naamwoord. Voorbeeld: Daak – daekske Tas – teske Baom - bäömke Geslacht In het Standaard Nederlands bestaan er drie soorten lidwoorden. Er kan een onderscheid worden gemaakt in bepaaldheid. Zo heb je het onbepaalde lidwoord (een) en de bepaalde lidwoorden (de hond, het boek). Ook kan er een onderscheid worden gemaakt in meervoud of enkelvoud (de hond vs. de honden, het boek vs. de boeken) De vorm van deze lidwoorden veranderen niet wanneer het voor een mannelijk woord staat of juist een vrouwelijk woord. In het Limburgs is dit anders, daar is in het onbepaalde lidwoord te zien of het gaat om een mannelijk, vrouwelijk of onzijdig zelfstandig naamwoord. De geslachtsvormen worden niet alleen uitgedrukt in de lidwoorden, maar ook in de adjectieven en in de bezittelijk voornaamwoorden (2e persoon). Tabel 5. Geslacht in het Limburgs.
Een uitzondering: Verwantschapsnamen op –er (vader, moder, zöster, etc.) krijgen het onzijdige bezittelijk voornaamwoord. Verwantschapsnamen die niet op –er eindigen krijgen ook vaak de onzijdige vorm. Het Zeeuws
De Zeeuwse morfologie wijkt niet heel erg af van de Nederlandse, maar er zijn wel een aantal belangrijke verschillen tussen beide. Werkwoordvervoeging Voornaamwoorden Alle Zeeuwse dialecten kennen twee infinitieven: het gewone infinitief op /-e/ en het verzwaarde infinitief op /-en/. Het verzwaarde infinitief wordt alleen ingezet na het woordje teen bij het zelfstandig gebruik van een werkwoord. Dit verschijnsel komt overeen met het Fries. Een ander groot verschil is dat de jie-vorm (jij-vorm) niet altijd, zoals in het Nederlands wel het geval is, op een /-t/ eindigt. In plaats van een /t/ gebruikt een Zeeuw de uitgang /-e(n)/ of helemaal geen uitgang. Je maakt wordt in het Zeeuws jie maeke(n)of jie maek. Het Zeeuws gebruikt dezelfde naamvallen dan het Nederlands, maar er worden wel andere namen aan gegeven zoals het persoonlijk voornaamwoord 1e naamval. Er is geen literatuur gevonden over hoe de 3e en 4e naamval en het bezittelijk voornaamwoord worden gevormd. Tegenwoordige tijd
Het vervoegen van zwakke (regelmatige) werkwoorden in de tegenwoordige tijd gaat zo goed als op dezelfde manier dan hoe een Nederlander vervoegt. Het enige verschil zit hem in de jij-vorm (Zeeuwse Taelsite, 2002). Voltooid deelwoord
Een Zeeuw vormt het voltooid deelwoord op dezelfde manier dan een Nederlander: het voorvoegsel /ge-/ wordt gebruikt : ik bin geweest (ik ben geweest), ik é g’aod (ik heb gehad). Vervoeging van het voegwoord Voegwoordvervoeging komt in alle Zeeuwse dialecten redelijk veel voor: als het woord dat er op volgt in het meervoud staat, krijgt het voegwoord of het betrekkelijk voornaamwoord een meervoudsvorm. Het Zeeuws bouwt zijn voegwoorden en betrekkelijke voornaamwoorden door er dat, als of of aan toe te voegen. Dit wordt uitgesproken als a(t). Een voorbeeld is dat het woord wanneer in het Zeeuws wordt gezegd als oeneer-a: Vraeg me nie oeneer-at 'n vromme komt (vraag me niet wanneer hij terugkomt). Meervoudsvorming Een Zeeuw vormt het meervoud op dezelfde manier als een Nederlander: er komt een /-n/ achter de enkelvoudige vorm van een zelfstandig naamwoord en een /-en/ achter de meervoudige vorm van een zelfstandig naamwoord (Zeeuwse Taelsite, 2002). Het Brabants
Persoonlijke voornaamwoorden Een belangrijk kenmerk is dat een Brabander gij zegt en een Nederlander jij (Swanenberg, 2006).
Woordgeslachten Het Brabants kent een duidelijk scheiding in de drie woordgeslachten mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Dit blijkt uit de verbuiging van lidwoorden, aanwijzende en bezittelijke voornaamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. Mannelijke eigennamen en weekdagen krijgen ook een lidwoord als ze niet duidelijk worden beschreven. Den Tom, maar Tom de ValckDen maandag, maar volgende week maandag (Heestermans & Stroop (2002).
Meervoudsvorming Het meervoud vormt een Brabander op dezelfde manier dan een Nederlander, namelijk door /en/ of /s/ achter het woord te plakken. Verkleinwoorden In het Nederlands wordt een verkleinwoord gevormd door /-tje/ of /-je/ achter het woord te plakken. In het Brabants wordt /-ke/ toegevoegd: menneke (mannetje) en jeske (jasje). Vergrotende trap Een opvallend verschil tussen beide talen, is dat een Brabander de vergrotende trap op een heel andere manier gebruikt dan een Nederlander. Bij het Nederlands wordt de vergrotende trap gevormd door gebruik te maken van het woordje dan. Een Brabander maakt gebruikt van het woordje als: meer als, rijker als, enz. Ook wordt het Nederlandse woord eens door een Brabander vervangen door is en het woord naast door langs: gij zit langs mij (Giesbers, 2008). |