Verwerving
In de literatuur zijn geen noemenswaardige opvallendheden gevonden met betrekking tot de verwervingsfases in het Noors. In dit schema is de standaard moedertaalverwerving binnen de meeste westerse talen te vinden. Er is echter een aantal aspecten met betrekking tot het onderwijssysteem en de verwerving van specifieke gebieden dat wellicht van belang kan zijn. Deze onderwerpen worden hieronder besproken.
Onderwijssysteem Het Noorse onderwijssysteem is in sommige opzichten vergelijkbaar met het Nederlandse onderwijssysteem. Kinderen zijn van 6 tot 16 verplicht naar school te gaan (vergelijk 5 tot 16 jaar in Nederland). 90% van de kinderen tussen de 1 en de 5 jaar gaan naar een voorschoolse opvang. Een Noorse basisschoolklas bestond in 2013 uit gemiddeld 16,8 kinderen. In Nederland bestaan de basisschoolklassen uit iets meer kinderen; namelijk 23,3 kinderen. Het internationale onderzoek van PISA 2012 naar het niveau van vijftienjarigen wijst uit dat kinderen in Noorwegen over het algemeen (gemeten op wiskunde, natuurkunde en lezen) significant lager scoren dan kinderen in Nederland; zij belanden op de 30e plek en de Nederlandse kinderen op de 10e plek. Het Noorse leesniveau is echter wel vergelijkbaar met dat van de kinderen in Nederland. Uit dit onderzoek bleek ook dat de overheid in Noorwegen met 7,3% van het bruto binnenlands product ($13.822,88 per student per jaar) een stuk meer uitgeeft aan onderwijs dan de Nederlandse overheid (5,9% of $11.793,29 per student per jaar). De overheid wijt deze discrepantie tussen uitgaven en scores aan het snelgroeiende aantal immigranten in Noorwegen. In Noorwegen is 14,9% van de bevolking immigrant, in Nederland is dit 21,4%. Fonologie De eerste klanken die kinderen produceren zijn open, niet niet-geronde klinkers zoals /a/, /e/ en /æ/. De medeklinkers die rond 0;4 jaar als eerste worden geproduceerd zijn de labiale medeklinkers: /b, p, v, m/. Tussen 0;7 en 1;0 volgen dan de eerste woordjes. De medeklinkers worden over het algemeen als volgt verworven: /t,d,n/ /k, g, ŋ/ /v, f, đ, s, š/ /s, š/sj/ /č/tj, ž, c/ts, z/ /đ, l, r,/. De meest voorkomende afwijkingen van 4-jarigen zijn problemen met het beheersen van de "Rulle-r", sommige wrijfklanken (voornamelijk s en kj) en medeklinker-verbindingen (voornamelijk sh en st). Morfologie 50% van de kinderen begint gemiddeld op 1;9 jarige leeftijd met het gebruiken van de 's' om een possessief aan te duiden. Zij kunnen rond hun tweede levensjaar bepaalde lidwoorden, verleden tijd, meervoud en tegenwoordige tijd (meestal) correct gebruiken. Dit is vergelijkbaar met de gemiddelden in Nederland. Uit het onderzoek van Simonsen en Bjerkan (1998) en Ragnarsdóttir, Simonsen & Plunkett (1999) blijkt dat kinderen de zwakke werkwoorden met een hoge frequentie als eerste onder de knie hebben. Uit een elicitatietest bleek dat vierjarige kinderen 85% van de zwakke werkwoorden met hoge frequentie correct zei, tegenover 47% en 33% voor respectievelijk zwakke werkwoorden met een lage frequentie en sterke werkwoorden. Overgeneralisatie van een andere vorm naar een zwak werkwoord met een hoge frequentie (verleden tijd -/a/ of -/et/) was de meest voorkomende fout bij kinderen van vier jaar. Bij kinderen van acht nam overgeneralisatie naar zwakke werkwoorden met een lage frequentie (verleden tijd -/de/ of -/te/) het over. Bepaalde lidwoorden worden sneller verworven dan onbepaalde lidwoorden. Bepaalde lidwoorden staan achter het onderwerp, waardoor het lidwoord meer nadruk krijgt dan wanneer het lidwoord voor het onderwerp staat, zoals bij onbepaalde lidwoorden het geval is. Syntaxis Kinderen hebben al vroeg (voor het tweede jaar) door dat de woordsvolgorde bij negatie en nominale possessieven op twee manieren kan voorkomen; onderwerp - negatie of negatie - onderwerp en possessief - onderwerp of onderwerp - possessief. Hoewel ze dit systeem vroeg doorhebben, hebben ze een voorkeur voor de minst frequente optie; possessief - onderwerp. Westergaard (2003, 2009) wijst tevens uit dat kinderen ook op zeer jonge leeftijd de woordvolgorde in w-vragen (wie, wat, waar, waarom, hoe) al door hebben. De Object Shift wordt erg laat pas verworven: na het zevende jaar. Vocabulaire Uit een grootschalig onderzoek (Norwegian Mother and Child Cohort Study, Magnus et al., 2006) bleek dat een normaalontwikkelend kind met gemiddeld 1;3 jaar zijn eerste woordje zegt, en 1;8 jaar is wanneer hij zijn eerste tweewoorduiting doet. Uit een ander onderzoek bleek dat jongens slechter scoren op woordenschatproductie, woordenschatbegrip, grammaticale complexiteit en imitatie in vergelijking met meisjes (Simonsen, 2013). Meisjes begrepen gemiddeld 8 woorden meer dan jongens. Ook in de productieve woordenschat hadden de meisjes een voorsprong: met 1;8 jaar gebruikten de meisjes 101 woorden en de jongens 69. Zodra de kinderen 3;0 jaar zijn is het verschil minder groot en gebruiken zij beiden ongeveer 650 woorden. Ook de snelle ontwikkeling kwam in dit onderzoek naar voren: 50% van de kinderen van 0;8 jaar begreep minder dan 10 woorden, terwijl 50% van de kinderen van 1;8 tenminste 257 woorden begreep. De kinderen leerden gemiddeld 21 woorden per maand. De woorden die kinderen meestal als eerste uiten zijn mamma, hei (hoi), nam-nam (jammie), pappa, nei (nee), ha det (doei), takk (dankje), bæ (bèh, geluid schaap), voff voff (woef woef). |