Verwerving
Uit: (Daniela Andonovska-Trajkovska et al., 2010)
Bij ons is alleen één case-study over dit onderwerp bekend. Een longitudinale observatie van jongetje Daniel van 12 tot 23 maanden. Daartussen is hij iedere 30 dagen, 30 uur geobserveerd. Bij de eerste observatie gebruikte hij 9 zelfstandig naamwoorden, maar dat aantal steeg snel, na een maand gebruikte hij 22 zelfstandig naamwoorden. Tijdens de 2de observatie gebruikte hij in totaal 23 woorden meer dan tijdens de eerste observatie. De groei van woorden zat voornamelijk is het gebruik van zelfstandig naamwoorden, verder gebruikte hij onder andere 3 werkwoorden, 3 partikels en 4 uitroepen. Bij de 5de observatie had hij weer een grote sprong gemaakt. In een maand tijd was hij 61 woorden meer gaan gebruiken. Op dat moment gebruikte hij onder andere 71 zelfstandig naamwoorden, 18 uitroepen, 11 werkwoorden en 7 bijwoorden. Bij de 10de observatie was er weer een enorme sprong gemaakt. 119 uitingen meer dan een maand daarvoor. Met onder andere 192 zelfstandig naamwoorden, 70 werkwoorden, 29uitroepen en 223 adjectieven. Bij de 11de en tevens laatste observatie was er weer een enorme groei. 101 meer uitingen geteld dan bij de 10de observatie. Weer groeit het aantal zelfstandig naamwoorden behoorlijk. Er worden 233 zelfstandig naamwoorden gescoord, en er worden nu ook veel voornaamwoorden gescoord, namelijk 21. De eerste woorden van Daniel zijn, vertaald in het Nederlands, (mama) en (oma). Ook gebruikt hij “e” wat staat voor de derde persoon enkelvoud van het werkwoord (zijn) ‘sum’. De werkwoorden werden tijdens de eerste vier observaties alleen gebruikt in de gebiedende wijs (bijv: ga eten). Daarna begint hij met het onderscheiden van mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud, meervoud, eerste, tweede of derde persoon (bijv: zij gaat eten). Ook gebruikte hij vanaf de 5de obervatie verschillende tijdsvormen voor de werkwoorden (bijv: zij ging eten). Daniel begon met het gebruik van adjectieven en telwoorden vanaf de 9de observatie. De eerste twee verworven adjectieven waren beschrijvende adjectieven: “ubo” (Maced. ‘ubavo’, Nederl. ‘mooi’) en "goo" (Maced. ‘golo’, Nederl. ‘bloot’). Tijdens de 5de observatie Gebruikte hij meer adjectieven als: “mao” (Maced. ‘malo’, Nederl. ‘klein’) en "piatno", (Maced. ‘prijatno’, Nederl. ‘aangenaam’), “goemo" (Maced. ‘golemo’, Nederl. ‘groot’). De introductie van voorzetsels kwam als laatst. Tijdens de 6de observatie. In het Macedonisch zijn voorzetsels korte uitingen die gemakkelijk samensmelten met het opvolgende woord. Daardoor is het correcte gebruik van voorzetsels moeilijk voor Daniel. Daniel gebruikt lang alleen het Macedonische voornaamwoord ‘koj’ (wie), hij gebruikt het persoonlijk voornaamwoord (jij) in alle voorkomende vormen. Dat is in het Macedonisch ‘ti’ ‘tebe’, ‘te’, ‘ti’. Bijvoorbeeld ‘ti dadov’ (gaf jou) of ‘te vide’ (zag jou). Merk daarbij wel op dat (gaf jou) en (zag jou) in het Macedonisch correcte, volledige zinnen zijn. Daniel heeft tijdens geen enkele observatie zichzelf (ik) genoemd maar sprak tot en met de 11de observatie altijd in de derde persoon enkelvoud over zichzelf. In het Nederlands kan de introductie van (ik) bij normale taalontwikkeling komen tussen de 1,5 en 3 jaar. |