Transferfouten
Het Hongaars verschilt in een aantal opzichten van het Nederlands op zodanige wijze dat er problemen kunnen ontstaan op het gebied van fonologie, morfologie en syntaxis en pragmatiek. Als u onderstaande problemen constateert bij een jonge leerder van het Nederlands met het Hongaars als moedertaal, hoeft dat dus per se niet te wijzen op een TOS.
Fonologie Het Nederlands kent klanken die het Hongaars niet kent, waardoor een Hongaarse moedertaalspreker uitspraakproblemen kan hebben met onder andere de [ɳ], [ç], [x] of [χ]. Ook bestaan er geen diftongen in het Hongaars. Hiernaast is het verschil tussen de [w] en [v] in het Hongaars minimaal, waardoor moedertaalsprekers hier moeite mee kunnen hebben. Als laatste ligt de klemtoon in het Hongaars altijd op de eerste lettergreep, terwijl dit in het Nederlands bijna altijd de voorlaatste lettergreep is. Morfologie Omdat het Hongaars een agglutinerende taal is, bestaan er heel veel suffixen, die niet allemaal in het Nederlands bestaan. Een kind zal moeite kunnen hebben met de “losse” grammaticale informatie.In het Hongaars is er geen grammaticaal geslacht, dus er is geen verschil tussen “hij/zij” of “hem/haar”. Daarnaast blijft een zelfstandig naamwoord enkelvoudig met een meervoudig telwoord, waardoor een kind dit in het Nederlands ook zou kunnen doen. Syntaxis Het zou kunnen dat een Hongaarse moedertaalspreker moeite heeft met de SVO-volgorde van een hoofdzin in het Nederlands, hij maakt er waarschijnlijk altijd SOV van. Daarnaast zal een kind moeten leren met de klemtoon betekenisverschil aan te geven, in plaats van met woordvolgorde. In het algemeen
Fonologie Piper (1982) vroeg zich af of de fouten van tweede taalleerders overeenkomen met die van jonge kinderen die hun moedertaal leren (2 tot 4 jaar oud). Piper deed onderzoek naar tweede taalleerders van vijf jaar oud met verschillende moedertalen. Wat opviel was dat het aantal fonologische fouten van tweedetaalleerders relatief klein was. De fouten die tweedetaalleerdeers maken, komen overeen met die van jonge moedertaalsprekers. Maar tweede taalleerders laten niet alle fouten zien die jonge moedertaalsprekers maken, omdat hun fonologisch systeem al veel verder ontwikkeld is in de eigen taal. Beide groepen Assimilatiefouten, vooral stemhebbende fricatieven (z en v) die stemloos werden aan het eind van een woord. Weglaten van eindconsonanten. (Piper vermoedt dat tweede taalleerders moeite hebben met de waarneming van eindconsonanten en ze daarom ook minder produceren). Subsitutiefouten; een moeilijk uit te spreken consonant wordt vervangen door een makkelijker consonant, vooral door een stopklank. Alleen jonge moedertaalsprekers Clusterreductie (strik wordt stik) Consonantharmonie (vis wordt sis). Weglaten van onbeklemtoonde lettergreep (gekregen wordt kregen) Reduplicatie (auto wordt toto) Specifiek voor moedertaalsprekers van het Hongaars Zelfstandig naamwoorden In het Hongaars wordt het zelfstandig naamwoord alleen vervoegd voor het meervoud als uit de context niet duidelijk is dat het om een meervoud gaat. Als dit wel duidelijk is aangegeven (bijvoorbeeld door een telwoord) dan volgt er geen meervoudssuffix achter het naamwoord. ott van három diák - er zijn drie studenten Op grond hiervan kun van een Hongaarse spreker de volgende uiting in het Nederlands verwachten: "Er is drie student". Iets wat altijd in het meervoud voorkomt, hoeft ook niet in het meervoud te worden aangeduid. Dit geldt voor woorden als 'melk' en 'suiker' die in het Nederlands ook in het enkelvoud worden aangeduid, maar ook voor een woord als 'ogen'. Een Hongaarse spreker zal bij dit soort woorden geneigd zijn het enkelvoud te gebruiken waar hij een meervoud bedoelt. Lidwoorden Overgeneralisatie van het bepaald lidwoord 'de', omdat het Hongaars geen onzijdig bepaald lidwoord kent. Werkwoorden De toekomende tijd wordt in het Hongaars gerealiseerd door middel van een suffix. Hongaarse sprekers snappen als snel dat in het Nederlands die suffix de vorm aanneemt van een hulpwerkwoord ‘zullen’. Vervolgens gebruiken ze het hulpwerkwoord in alle zinnen in de toekomende tijd. Terwijl wij in het Nederlands dit hulpwerkwoord vaak weglaten: 'morgen ga ik naar school' (in plaats van 'morgen zal ik naar school gaan'). Het hele werkwoord wordt in het Hongaars aangeduid met de stamvorm. Beginnende taalleerders van het Nederlands gebruiken daarom die vorm vaak in een meervoud situatie; ‘wij wil’ in plaats van ‘wij willen’. Woordvolgorde De woordvolgorde is weliswaar veel vrijer in het Hongaars dan in het Nederlands, maar niet arbitrair. Wat in het Nederlands met klemtoon aan betekenis wordt toegevoegd, wordt in het Hongaars door middel van woordvolgorde gerealiseerd. De onderstaande zinnen hebben in het Hongaars drie verschillende zinsvolgordes. Morgen ga ik naar Parijs (niet vandaag) Morgen ga ik naar Parijs (niet mijn broer) Morgen ga ik naar Parijs (niet naar Keulen) De woordvolgorde van de enkelvoudige declaratieve zinnen in het Nederlands levert meestal weinig problemen op. De volgende gevallen zijn wel moeilijk voor Hongaarse sprekers: - zinnen die met een bijwoord beginnen; de V2 regel zorgt voor inversie van het subject en het werkwoord. NL Morgen ga ik naar het zwembad. T2 Morgen ik ga naar de zwembad. - bijzinnen; het werkwoord (de verbale constituent) staat achteraan in de zin NL Sinterklaas dacht dat ik een racebaan vroeg. T2 Sinterklaas dacht ik vroeg een racebaan. - bijzinnen die de hoofdzin onderbreken. Dit is in het Hongaars niet nodig. Dit soort zinnen zullen niet snel in de spontane taal van tweede taalleerders voorkomen en zijn voor hen heel moeilijk te begrijpen. Persoonlijk voornaamwoorden In het Hongaars wordt geen onderscheid gemaakt tussen hij en zij. Daar is maar één woord voor ‘eu’. Uit de context moet worden opgemaakt of het om een mannelijk of vrouwelijk persoon gaat. Verwisselingen van hij en zij en problemen met de bezittelijk voornaamwoorden zijn dus te verwachten. Voorzetsels Voorzetsels worden in het Nederlands lexicaal gerealiseerd. Hongaarse sprekers leren snel dat in het Nederlands geen achtervoegsel wordt gebruikt, maar ze vergeten het voorzetsel in de zin op te nemen: NL Het boek ligt op de tafel. T2 De boek ligt de tafel. |