TOS in het IJslands
Het is nog onduidelijk hoe veel kinderen in IJsland een specifieke taalstoornis (STOS) hebben (Ralston, 2013: 13). Kinderen met STOS hebben meestal moeite met het suffix dat afhankelijk is van het geslacht van het naamwoord (Ralston, 2013: 13-19). Dit blijkt ook uit een crosslinguaal onderzoek van Thordardottir (2008) waarbij Engels- en IJslandssprekende kinderen met STOS met elkaar vergeleken zijn. In het IJslands maakten de kinderen de meeste fouten in de inflectie van werkwoorden en naamwoorden (Thordardottir, 2008: 922-937). Uit beide studies (Thordardottir, 2008; Ralston, 2013) komt naar voren dat de onderzoekers het moeilijk en incorrect kunnen herhalen van nonsenswoorden als kenmerk zien voor kinderen met STOS (Thordardottir, 2008: 922-937; Ralston, 2013: 13-19). Thordardottir (2008) heeft spontane taal van kinderen met STOS geanalyseerd en vergeleken met kinderen die een normale taalontwikkeling hebben. Kinderen met STOS hadden een kortere MLU dan de controlegroep in zowel normale conversatie als in het vertellen van een verhaal (Thordardottir, 2008: 922-937).
IJslandse kinderen met STOS hebben moeite met het correct toepassen van de verbuigingen bij zwakke en sterke voornaamwoorden. Als eerste dient de basis stap voor stap te worden geleerd door alleen de verbuigingen bij zwakke naamwoorden te leren voor het enkelvoud en meervoud. Indien deze patronen zijn geautomatiseerd kunnen kinderen de verbuigingen bij sterke naamwoorden leren (Ralston, 2013: 20-22). Mogelijk helpt de stapsgewijze methode die voor tweedetaalverwervers wordt gebruikt ook voor kinderen met STOS (Ralston, 2013: 43-46). Echter is er groter onderzoek noodzakelijk om gegevens uit het onderzoek van Ralston te mogen generaliseren. Om meer inzicht te krijgen in de prevalentie van STOS in IJsland, specifieke kenmerken van kinderen met STOS in het IJslands en een passende behandeling van de problemen die kinderen ervaren, zal meer onderzoek noodzakelijk zijn. |