Syntaxis
De syntaxis gaat over de opbouw van een groep woorden of een zin. Eerst wordt ingegaan op de woordvolgorde van de Spaanse taal en vervolgens op de ontkenning.
Woordvolgorde De woordvolgorde in het Spaans is hetzelfde als in het Nederlands: onderwerp- werkwoord- lijdend voorwerp. Maar het onderwerp kan ook achter het werkwoord staan. Net als in het Nederlands is dat het geval na een directe rede: ¿Qué le pasa? Preguntó ella (wat is er met u, vroeg zij). En ook in vraagzinnen komt het onderwerp achter het werkwoord. Een verschil met het Nederlands is de woordvolgorde wanneer de zin begint met een bijwoord en de spreker extra aandacht wil voor het onderwerp: Quizá lo sepas tú (misschien weet jij het). In de Spaanse zin staat het onderwerp achteraan. Dit kan voor problemen zorgen wanneer de Nederlandse taal wordt geleerd vanuit het Spaans. Een andere woordvolgorde is er ook bij sommige voornaamwoorden. Het persoonlijk voornaamwoord kan verschillende plaatsen in de zin aannemen, afhankelijk van de context. Voor meer informatie over dit onderwerp, zie de boeken in de literatuurlijst onderaan deze pagina. Ontkenning In het Spaans staat de ontkenning no (niet/geen) voor het vervoegde werkwoord: no tengo hambre (ik heb geen honger). Een dubbele ontkenning is ook mogelijk, in dat geval staat no voor het vervoegde werkwoord en het andere deel achter dat werkwoord: No lo sabe nadie (Dat weet niemand). Samengestelde zinnen In het Spaans zijn er bepaalde voegwoorden die gebruikt kunnen worden om meerdere zinnen aan elkaar te koppelen. Bij een nevenschikking worden twee onafhankelijke zinnen met elkaar verbonden. Veelgebruikte Nederlandse voegwoorden hiervoor zijn en, want, maar, of, dus. In het Spaans wordt dit op dezelfde manier gedaan als in het Nederlands, met bijvoorbeeld de volgende voegwoorden: y(en), pero(maar), entonces(dus), pues (dan). Bij een onderschikking wordt een bijzin (of meerdere) aan een hoofdzin verbonden. De bijzin is dan een afhankelijke zin, omdat deze niet los van de hoofdzin kan staan. Voorbeelden van onderschikkende voegwoorden zijn como (aangezien), porque (omdat) en cuando (wanneer). Een bijzin kan ook relatief zijn. Dit betekent dat de bijzin wordt ingeleid met een betrekkelijk in het Spaans, zoals: que, quien, el que, el qual en cuyo (/cuya/cuyos/cuyas). Vaak wordt ‘que’ gebruikt. Hiermee kunnen zowel dingen als personen worden aangeduid. Wanneer er een lidwoord voor ‘que’ staat, betekent dit ‘degene die/dat’. Het lidwoord moet dan overeenkomen met het geslacht van het zelfstandig naamwoord waar het naar verwijst. Als het echter om personen gaat en er iets tussen het betrekkelijk voornaamwoord en de antecedent staat, wordt vaak ‘quien’ gebruikt. Dit betekent ook ‘die’. Als het verwijst naar meerdere personen, wordt het ‘quien’. ‘Cuyo’ wordt gebruikt als het gaat om de eigenaar van iets. Dit kan aangepast worden op mannelijk, vrouwelijk, enkelvoud en meervoud. |