Syntaxis
Woordvolgorde
Punjabi heeft een SOV-volgorde in zinnen (subject(onderwerp) - object(lijdend voorwerp) - verb(werkwoord)), een volgorde die ook wordt aangehouden in andere zinstypes, zoals vraagzinnen (Bhatia, 1993). Ook het Nederlands is een SOV-taal, hoewel in de meeste zinnen de woordvolgorde SVO gebruikt wordt, waarbij het werkwoord de tweede plaats in de zin inneemt. Het kan zijn dat tweedetaalleerders daarom moeite hebben met zinnen als 'ik geef een boek', omdat in het Punjabi een andere woordvolgorde gebruikt zou worden, namelijk 'ik een boek geef'. Congruentie Over het algemeen congrueert het werkwoord in de zin met het onderwerp (Bhatia, 1993). Echter, als het onderwerp van een overgankelijk werkwoord (een werkwoord dat een lijdend voorwerp en eventueel meewerkend voorwerp vereist, zoals 'schrijven' of 'sturen') is gemarkeerd met een postpositie (achterzetsel), dan congrueert het werkwoord met het lijdend voorwerp (Bhatia, 1993). Als het werkwoord gemarkeerd is voor het onderwerp, kan dit onderwerp in de zin worden weggelaten (Bhatia, 1993). Dit is alleen toegestaan als het onderwerp kan worden achterhaald door middel van pragmatiek, de context, of via de markering op het werkwoord (Bhatia, 1993). In het Nederlands is het weglaten van het onderwerp nooit toegestaan. Dit kan dan ook mogelijk een lastig aan te leren regel zijn. Pre-/postposities In Punjabi wordt gebruik gemaakt van postposities (achterzetsels), in plaats van preposities (voorzetsels) (Bhatia, 1993). Dit betekent dat woorden als 'in', 'op', 'aan' of 'achter', achter het zinsdeel staan waarop ze betrekking hebben. De postposities veranderen bovendien de vorm van het voorgaande zelfstandig naamwoord (Bhatia, 1993). Tabel 12. Voorbeelden van postposities in het Punjabi De postposities worden in Punjabi ook gebruikt voor het aangeven van het directe object (lijdend voorwerp) en het indirecte object (meewerkend voorwerp). Het gaat hier om de postpositie /nũ/ (Bhatia, 1993). Deze postpositie is verplicht voor animate (bezield/levend) directe objecten, en bepaalde inanimate (niet bezield/levend) directe objecten (Bhatia, 1993). In het Nederlands wordt het onderscheid tussen bepaald en onbepaald gemaakt met lidwoorden, maar in Punjabi ontbreken deze. In zinnen met zowel een animate of bepaald direct object als indirect object, ontstaat er een verschil tussen verschillende dialecten. In sommige dialecten krijgt ook het indirect object de postpositie /nũ/ (Bhatia, 1993). Nu is geeft woordvolgorde uitsluitsel over de betekenis, en komt het indirecte object altijd voor het directe object (Bhatia, 1993). Echter, in het Majhi dialect krijgt het indirecte object de voorkeur voor de postpositie (Bhatia, 1993).
Deze constructie wordt verduidelijkt in de voorbeelden hieronder. Hier is te zien dat in (1) /nũ/ niet verplicht is, maar in (2), met een animate direct object en in (3) met een bepaald direct object wel. In (4) is de constructie te zien met zowel een direct als een indirect object, volgens de regels van het Majhi dialect. De postpositie /nũ/ is niet langer nodig achter het woord voor 'kind', het directe object. Tabel 13. Voorbeelden van postpositie met een animate of bepaald direct object en in het Majhi dialect. (Bhatia, 1993). Het Nederlandse gebruik van preposities in van postposities zoals in Punjabi kan een obstakel vormen voor tweedetaalleerders. Het is in te denken dat volgorde van het Punjabi, wordt aangehouden, dus achter het betreffende zinsdeel, terwijl die volgorde in het Nederlands grammaticaal niet correct zou zijn. Bovendien is het feit dat verschillende Nederlandse werkwoorden verschillende preposities vereisen wellicht ook lastig aan te leren, aangezien in het Punjabi hier over het algemeen alleen de postpositie /nũ/ voor wordt gebruikt.
Vraagzinnen Vraagzinnen kunnen in het Punjabi worden onderverdeeld in twee types: ja-nee vragen en vraagwoord vragen (Bhatia,1993). Ja-nee vragen worden gevormd door een bevestigende zin uit te spreken met omhooggaande intonatie aan het eind van de zin (Bhatia,1993). De zin kan worden begonnen met het vraagwoord /ki/, maar dit is, in tegenstelling tot de omhooggaande intonatie, niet verplicht (Bhatia, 1993). Vraagwoord vragen worden gevormd door het gevraagde deel van de zin te vervangen door een vraagwoord (Bhatia, 1993). Deze vraagwoorden, altijd beginnend met de letter /k/, worden in de zin altijd uitgesproken met extra nadruk (Bhatia, 1993). In zowel de ja-nee vragen als in de vraagwoord vragen wijkt de woordvolgorde dus niet af van bevestigende zinnen (Bhatia, 1993). In het Nederlands worden ja-nee vraagzinnen gevormd door inversie van het onderwerp en het werkwoord (in zinnen als "Wil je een koekje?") en vraagwoord vragen door plaatsing van het vraagwoord naar het begin van de zin, onafhankelijk van de plaats in de zin die het gevraagde deel zou hebben (in zinnen als "Wat wil je?"). Deze veranderingen in de woordvolgorde bij vraagzinnen kunnen moeilijk zijn om aan te leren voor kinderen met Punjabi als moedertaal, vanwege de redelijk stabiele woordvolgorde in Punjabi. Ontkennende zinnen Een ontkennende zin wordt in het Punjabi gevormd met twee verschillende woorden: /na/, en /nai/. Na wordt gebruikt in de aanvoegende wijs of conjunctief, de conditionalis of voorwaardelijke wijs, de gebiedende wijs en in constructies met 'noch .. noch' 'niet ... noch' en voor een infinitief (Bhatia,1993). Naii wordt in alle andere gevallen gebruikt (Bhatia, 1993). In ontkennende zinnen worden bovendien verschillende elementen weggelaten, die in bevestigende zinnen wel aanwezig zijn. Het gaat hier om hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden (Bhatia, 1993). Ook worden sommige specificaties van het werkwoord weggelaten als de zin ontkennend wordt gemaakt (Bhatia, 1993). Dit kan mogelijke problemen opleveren voor tweede taalleerders. In het Nederlands is het gebruik van hulpwerkwoorden en koppelwerkwoorden ook vereist in ontkennende zinnen. Een tweedetaalleerder van het Nederlands met Punjabi als moedertaal zou wellicht moeite hebben dit te leren, en zou in de productie gebruik kunnen maken van de constructie uit het Punjabi voor het weglaten van hulp- en koppelwerkwoorden. |