Syntaxis
Het Hindi-Urdu heeft in principe een Subject-Object-Verb volgorde (onderwerp-lijdend voorwerp-werkwoord), waar wij in het Nederlands “Ik pak een boek” zeggen, zou dit in Hindi-Urdu “ik boek pak” zijn. Deze volgorde hoeft echter niet strikt toegepast te worden, een woord waar men de nadruk op wil leggen kan op een andere plaats in de zin gezet worden (Hansen, 1980). Verder worden bijvoeglijk naamwoorden voor het zelfstandig naamwoord geplaatst en bijwoorden voor het werkwoord. Vraagzinnen worden op verschillende manieren gevormd. Bij gesloten vraagzinnen wordt het vraagwoord “kya” aan het begin van de zin geplaatst, waarbij de rest van de zin in de basisvolgorde staat. Bij een open vraag wordt het vraagwoord niet aan het begin van de zin geplaatst, maar voor het werkwoord in de zin (Shapiro, 1989).
Eventuele problemen bij het leren van het Nederlands als tweede taal: Ondanks dat Nederlands officieel een SOV volgorde heeft net als bij Hindi-Urdu, zijn veel zinnen in het Nederlands van het patroon SVO. Alleen wanneer er sprake is van inversie wordt er in het Nederlands gebruik gemaakt van de SOV volgorde, in de andere gevallen is SVO de enige optie. Dit zou dan ook lastig kunnen zijn voor kinderen met Hindi-Urdu als moedertaal, een SOV zinspatroon zou ook in het Nederlands toegepast kunnen worden in gevallen waar dit niet hoort. Daarbij aansluitend zou het kunnen dat deze kinderen de vrije woordvolgorde van het Hindi -Urdu toepassen in het Nederlands. Waar in het Nederlands een afwijkend zinspatroon afgekeurd wordt, en daardoor eventueel gekoppeld aan een mogelijk taalprobleem, is dit in het Hindi-Urdu niet het geval. Bij een kind dat Hindi-Urdu als moedertaal heeft zou een variërende woordvolgorde een aspect van de meertaligheid kunnen zijn. Samengestelde zinnen Nevenschikking: Een nevenschikking wordt in het Hindi hetzelfde gevormd als in het Nederlands. De zinnen zijn dan onafhankelijk van elkaar. Er zijn tekens die voegwoorden uitdrukken. और (aur) is bijvoorbeeld ‘en’, या (ya) is ‘of’. Onderschikking: Samengestelde zinnen met een onderschikking worden op dezelfde manier gevormd als in het Nederlands. Voorbeelden van voegwoorden zijn क्यूंकि (kyunki – because) en चूँकि (chunki, aangezien) Voor relatieve bijzinnen wordt vaak जो (jo) gebruikt. Dit kan die, dat, wat en wie betekenen. In het Hindi wordt vaak een zogenaamde ‘relatieve correlatieve’ constructie gebruikt. Dit houdt in dat een betrekkelijk voornaamwoord in de andere hoofd-of bijzin samengaat met een extra voornaamwoord, naast het woord waar het naar verwijst. In het Nederlands zou dit dan bijvoorbeeld vertaald worden als: ‘De man die daar staat, hij is mijn broer.’ |