Syntaxis
Woordvolgorde
De normale woordvolgorde in het Afrikaans is, net als in het Nederlands, Subject-Verb-Object; met andere woorden, het werkwoord staat altijd op de tweede positie in de zin. Daarom vindt er, net als in het Nederlands, inversie plaats van het onderwerp en de persoonsvorm als een zin bijvoorbeeld met een bijwoord of een bijwoordelijke uitdrukking begint. Zo blijft in (5) en in (6) het werkwoord op de tweede positie staan: (5) Hy is siek vandag (6) Vandag is hy siek Het volledige werkwoord, de infinitief, kan in een zin met andere finiete vormen (bijv. een koppelwerkwoord of een persoonsvorm) losstaan van deze vormen, maar dat is niet verplicht. Zowel (7) als (8) zijn niet ongrammaticaal in het Afrikaans: (7) Toe bly sit die kinders onder die boom (8) Toe bly die kinders onder die boom sit Bij twijfel wordt er de voorkeur gegeven aan de laatste (gescheiden) optie, omdat deze optie namelijk altijd grammaticaal correct is. In samengestelde zinnen staan, net als in het Nederlands, de werkwoordelijke vormen achteraan in de bijzin, maar in het Afrikaans is er maar één volgorde mogelijk, zie (9). Het hulpwerkwoord het staat altijd op de laatste plaats. De hulpwerkwoorden kan, wil en sal vormen een uitzondering op de regel; in deze gevallen neemt de infinitief de laatste plaats in de bijzin in (10). Staat de bijzin in de lijdende vorm dan is de volgorde als volgt: eerst het voltooid deelwoord, daarna het hulpwerkwoord en ten slotte de passieve vorm, zie (11): (9) Ek het vir hom vertal wat jy gedoen het*Ek het vir hom vertal wat jy het gedoen (10) …waardeur hulle ’n aantal voordele kon eis (11) Ek dink dat dit gedoen sal moet word In het Afrikaans wordt het onderschikkend voegwoord dat wel eens weggelaten, met het gevolg dat er bijzinnen ontstaan met een hoofdzinvolgorde, zie (12): (12) Ek dag jy kom nie meer nie De constructie van werkwoorden om een gelijktijdige actie uit te drukken (“zitten/liggen/staan te + infinitief”) ziet er in het Afrikaans anders uit dan in het Nederlands, zie (13+14): (13) Ek loop en sing (= Ik loop te zingen) (14) Ek sit en wag (= Ik zit te wachten) Ontkenning Eén van de meest opvallende kenmerken in de syntaxis van het Afrikaans is de dubbele ontkenning, die in het Nederlands tegenwoordig alleen nog voorkomt in enkele (voornamelijk Vlaamse) dialecten. Waar dubbele ontkenning in het Nederlands dus voornamelijk voorkomt in de spreektaal, en zeker niet verplicht is, is het gebruik ervan in het standaard Afrikaans verplicht, in zowel de spreek- als de schrijftaal. In (15) en (16) worden voorbeelden gegeven van een dubbele ontkenning in het Afrikaans: (15) Hulle het nooit gesing nie(16) Hy het geen boeke gelees nie Het fenomeen van dubbele ontkenning is vrij ingewikkeld, aangezien er veel regels aan vastzitten. Als een zin uit alleen een onderwerp en een persoonsvorm bestaat, volstaat één zogenaamd negatie-element: ek weet nie. Dit geldt ook wanneer er een lijdend voorwerp aan wordt toegevoegd: ek ken hom nie. Wanneer er echter een negatie-element midden in de zin staat, moet het standaard negatie-element nie ook nog aan het eind van de zin worden toegevoegd. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer het onderwerp van de zin een negatie-element is, zoals in (17), of wanneer een hulpwerkwoord wordt toegevoegd aan de zin, zoals in (18): (17) Niemand kom nie (18) Hy sal nie kom nie Het negatie-element aan het einde van een zin is dus altijd nie, die verplicht is in een ontkennende zin in het Afrikaans. Het negatie-element in het midden van een zin wordt in de spreektaal nog wel eens weggelaten. Naast nie zijn de andere Afrikaanse negatie-elementen die in een zin kunnen voorkomen vergelijkbaar met de negatie-elementen die in het Nederlands voorkomen, zoals nooit, nêrens (nergens), niks, niemand. |