Morfologie
De morfologie van het Tsjechisch is zeer complex door de verscheidenheid aan grammaticale categorieën en vervoegingen. Om het overzicht te bewaren zullen deze punten eerst in zijn algemeenheid worden behandeld volgens de taalbeschrijving van Leheckova (2001). Daarna volgt een beschrijving van de elementen die van belang zijn voor taalstoornissen en de mogelijke NT2-problematiek.
Geslacht In het Tsjechisch komen net als in het Nederlands drie geslachtsaanduidingen voor: mannelijk (masculine, MA), vrouwelijk (feminine, F) en onzijdig (neuter, N). Een typisch verschijnsel in het Tsjechisch is 'bezieldheid'. Mannelijke nomina krijgen namelijk het kenmerk 'levend' (MA) of 'niet-levend' (MI). Het geslacht van bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden, telwoorden en genominaliseerde werkwoorden wordt aangegeven door agreement met het zelfstandig naamwoord. Getal Net als in het Nederlands zijn er in het Tjechisch twee manieren om aantal aan te geven: enkelvoud (singular, SG) en meervoud (plural, SG). Er zijn zeven naamvalsuffixen waarmee het enkelvoud en het meervoud aangegeven kunnen worden. De verwachting is dan ook dat Tsjechische leerders van het Nederlands weinig moeite zullen hebben met de drie vormen van het het meervoud-suffix in het Nederlands. Dit is een hypothese. Er zijn geen publicaties over gevonden. In het Tsjechisch komen drie persoonsaanduidingen voor: 1e persoon, 2e persoon en 3e persoon. Dit kenmerk is zichtbaar in de werkwoordsuitgang. Tsjechen gebruiken alleen persoonlijke voornaamwoorden wanneer ze iets willen benadrukken. Als dit niet het geval is, worden ze weggelaten Naamval Een algemeen kenmerk van Slavische talen is het conservatieve en rijke systeem van naamvallen. Nagenoeg alle Slavische talen hebben het Indo-Europese naamvalsysteem behouden, zo ook het Tsjechisch. Zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, voornaamwoorden en telwoorden worden in het Tsjechisch verbogen in 7 naamvallen (de nominatief (N), de genitief (G), de datief (D), de accusatief (A), de vocatief (V), de locatief (L) en de instrumentalis (I)). Ook voorzetsels zijn bepalend voor de naamval van de naamwoordelijke constituent waar het voorzetsel betrekking op heeft; voorzetsels kunnen opgedeeld worden naar soort naamval (genitief, datief, accusatief, locatief, instrumentalis, of andersoortig). De uitgangen zijn echter niet altijd voorspelbaar en er zijn verschillende uitgangen voor dezelfde naamval in de verschillende variëteiten van het Tsjechisch. Verbale categorieën worden vervoegd naar: persoon, getal, tijd, mood, voice en aspect. Werkwoorden In het Tsjechisch komen vijf werkwoordscategorieën voor die allemaal vervoegd worden naar tijd, persoon, wijze, getal en aspect. De categorie van het werkwoord herkent men aan de 3e persoon enkelvoud (-e, -ne, -je, -í, -á). Binnen de vijf werkwoordscategorieën wordt ook nog onderscheid gemaakt tussen harde, zachte en gemengde vervoegingen. Verder komen er, net als in het Nederlands, zowel regelmatige als onregelmatige werkwoorden voor. Voorbeeld: vervoeging van het regelmatige werkwoord mluvit (spreken). Er is een drietal tijdsaanduidingen: tegenwoordige tijd (present, PRES), verleden tijd (past, PAST) en een toekomende tijd (future, FUT). De tegenwoordige tijd wordt gevormd door een simpele vervoegde vorm. De verleden tijd wordt aangegeven met een hulpwerkwoord (de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘zijn’) en een voltooid deelwoord dat overeenkomst met het geslacht en aantal van het onderwerp. De toekomende tijd wordt gevormd door middel van een hulpwerkwoord (een vorm van ‘zijn’) en een infinitief van een imperfectief werkwoord (zie ook punt H voor meer informatie over imperfectieve werkwoorden).
Koppelwerkwoorden In het Tsjechisch komt in de eerste naamval (nominatief) het naamwoordelijk gezegde met het koppelwerkwoord 'zijn' voor. Eva je Češka (Eva is Tsjechische) Mood In de Tsjechische taal komen drie vormen voor die de zogenaamde 'mood' aangeven: de indicatief (indicative, IND), de gebiedende wijs (imperative, IMP) en de Conditionalis (conditional, COND). Voice In het Tsjechisch kunnen zinnen zowel actief als passief geformuleerd worden. De passieve vorm bestaat uit het hulpwerkwoord ‘zijn’ een passief deelwoord of een reflexieve vorm. Aspect Alle Slavische talen, dus ook het Tsjechisch, maken een onderscheid in perfectieve en imperfectieve werkwoorden. Deze werkwoorden geven aan of de handeling voltooid wordt (middels de perfectieve vorm) of beschrijven de handeling als een onvoltooid, aan de gang zijnd proces (middels de imperfectieve vorm). Dit is een verschijnsel dat wij niet kennen in het Nederlands. Tijd Het Tsjechisch heeft een drietal tijdsaanduidingen: tegenwoordige tijd (present, PRES), verleden tijd (past, PAST) en een toekomende tijd (future, FUT). De tegenwoordige tijd wordt gevormd door een simpele vervoegde vorm. De verleden tijd wordt aangegeven met een hulpwerkwoord (de tegenwoordige tijd van het werkwoord ‘zijn’) en een voltooid deelwoord dat overeenkomst met het geslacht en aantal van het onderwerp. De toekomende tijd wordt gevormd door middel van een hulpwerkwoord (een vorm van ‘zijn’) en een infinitief van een imperfectief werkwoord (zie ook punt H voor meer informatie over imperfectieve werkwoorden). Bijvoegelijke naamwoorden De bijvoeglijke naamwoorden hebben verschillende vormen: mannelijk (levend en niet-levend), vrouwelijk, onzijdig, meervoud of enkelvoud. Al deze vormen worden ook nog eens vervoegd naar een van de zeven naamvallen. Verder wordt er een onderscheid gemaakt in harde en zachte vervoegingen. De uitgang van het bijvoeglijk naamwoord wordt bepaald door het zelfstandig naamwoord Figuur 5: voorbeeld van de harde vervoegingen van 'goede zoon' (dobr syn) in het enkelvoud (UVA).
Onder punt A heeft u kunnen lezen dat in het Tsjechisch, net als in het Nederlands, drie geslachtsaanduidingen voorkomen. Het geslacht wordt aangegeven door middel van agreement met het zelfstandig naamwoord. In het Tsjechisch komen dan ook geen lidwoorden voor zoals wij die kennen in het Nederlands: een onbepaald lidwoord bestaat niet in deze taal en bepaalde lidwoorden zijn zo moeilijk te onderscheiden van de aanwijzende voornaamwoorden, dat het eigenlijk geen lidwoorden zijn. Persoonlijke voornaamwoorden Zoals u onder punt D heeft kunnen lezen, wordt de persoon in het Tsjechisch normaliter aangeduid door middel van de werkwoordsuitgang. Als Tsjechen iets willen benadrukken, gebruiken ze wel een persoonlijk voornaamwoord om aan te geven om welke persoon het gaat. De vorm van het persoonlijk voornaamwoord is afhankelijk van de rol in de zin. In het Tsjechisch komen drie vormen voor: een korte vorm in neutrale uitingen met weinig nadruk, een vorm na een voorzetsel en een lange vorm bij benadrukking of contrast. Deze vormen worden alle drie verbogen volgens één van de zeven naamvallen (UVA). Bezittelijke voornaamwoorden In het Tsjechisch gebruikt men ook bezittelijke voornaamwoorden. Het geslacht en de naamval van deze voornaamwoorden is in overeenstemming met het geslacht en de naamval van het zelfstandig naamwoord. Ook hier zijn weer aparte vervoegingen voor mannelijk, vrouwelijk, onzijdig, enkelvoud en meervoud. De vormen komen overeen met die in het Nederlands (mijn, jouw, zijn, haar, ons/onze, jullie/uw en hun). Voornaamwoorden Ook de andere voornaamwoorden (aanwijzende, vragende, wederkerende bezittelijke, en betrekkelijke) zijn onderhevig aan naamvallen en geslacht. Om een indruk te krijgen over het – immense - aantal mogelijke voornaamwoorden in het Tsjechisch per categorie en per naamval wordt verwezen naar de website van de UVA. Figuur6: Persoonlijke voornaamwoorden in het Tsjechisch (vervoegd naar 1e t/m 3e naamval) (Bron:http://cf.hum.uva.nl/tsjechisch/)
Verkleinwoorden Verkleinwoorden worden gevormd door een van de de achtervoegsels (-ek, -ík, -ečka, -iček, -áček, -íčka, -íčko etc.) achter het zelfstandig naamwoord te plaatsen. Voorbeeld: ružě - růžiča (roos - roosje) Voorzetsels De voorzetsels regeren net als in het Duits met een naamval. Het voorzetsel is evenals in het Nederlands een los woordje en wordt niet achter of voor een ander woord gevoegd. Voorbeeld: bez = zonder Jsem bez práce = ik ben zonder werk |