Morfologie
Naamwoordverbuigingen
Het Romani heeft een rijke morfologie en gebruikt een systeem van naamvallen (nominatief, genitief, datief, accusatief, vocatief en ablatief) zoals in het Latijn. Romani heeft daaraan toegevoegd ook nog een locatief en instrumentalis. De woordeinden geven de functie van het woord in de zin aan. Bijvoorbeeld het woord ‘slang’: - sap subject - sapes object - sapeske ‘voor/aan een slang’ - sapestar ‘van een slang’ - sapesa ‘met een slang’ - sapeste na een voorzetsel (bijvoorbeeld: ‘tela sapeste’ betekent ‘onder een slang’) - sapesko ‘van een slang’ (bijvoorbeeld ‘een beet van een slang’) Dezelfde naamvalsmarkeringen kunnen worden toegevoegd aan meervouden (bijv. sap-en-ke: 'aan de slangen'). Alleen bij de nominatief zijn verschillende naamvalsmarkeringen voor enkelvoud en meervoud. Een ander verschil is dat woordeinden ook aan de vervoeging van het object kunnen worden toegevoegd. Rom(zigeunerman), wordt Romes in de accusatief, en het wordt Romestar wanneer ‘van/door de zigeunerman’ wordt bedoeld. Het morfeem -tar wordt dus toegevoegd aan de vorm Romes en niet aan Rom. Het Romani kent een mannelijk en vrouwelijk grammaticaal geslacht en bepaalde lidwoorden, in het Nederlands vergelijkbaar met ‘de’ en ‘het’, die mannelijk/vrouwelijk en neutraal aanduiden. Er zijn verschillende lidwoorden voor mannelijk, vrouwelijk, subject of non-subject, enkelvoud en meervoud. Deze worden vervoegd op een manier vergelijkbaar met het Duits (der, die, das, dem, den, enz.). In de naamwoorden wordt onderscheid gemaakt tussen levende en niet-levende zaken: deze worden verschillend vervoegd. Werkwoordsvervoegingen Het Romani kent vervoegingen voor 'ik, jij, hij, zij, wij, jullie' en 'zij' en is evenals als bijvoorbeeld het Italiaans, Spaans en Latijn een pro-drop taal. Dat wil zeggen dat het persoonlijk voornaamwoord kan vervallen, omdat de werkwoordvervoeging het onderwerp al in zich draagt. De meeste dialecten kennen geen infinitiefvorm. Als je wilt zeggen ‘ik wil gaan’ is dat letterlijk vertaald 'ik wil dat ik ga', nameliijk kamav te džav. Enkele dialecten kunnen wel nieuwe infinitiefvormen hebben. Er zijn ook andere morfemen die aan werkwoorden toegevoegd kunnen worden. Dikhel betekent ‘hij/zij ziet’, het afgeleide woord, dikhjol, betekent ‘het is zichtbaar, het lijkt, het is duidelijk’. Bij de verledentijd-vormen wordt er een element als d, l, n of t tussen de stam en de uitgang geplaatst. In het werkwoord 'luisteren' is het een -d-: Tabel 3. Voorbeeld van verleden tijd in het Romani. De uitgang -as (en in sommige dialecten –ahi) wordt gebruikt voor de imperfect-vorm waarin de actie plaatsvindt of waarin het een doorgaande actie betreft (šun-av-as: ‘ik luisterde, ik was aan het luisteren’, of šun-d-om-as; ‘ik had geluisterd’). Het Romani kent net als bijvoorbeeld het Fins, Iers, Russisch en Welsh niet het werkwoord ‘hebben’. Het werkwoord ‘zijn’ wordt gebruikt om bezit aan te duiden (‘het is van/aan mij’).
|