Morfologie
Zelfstandig naamwoord
In de zelfstandig naamwoorden wordt onderscheid gemaakt voor geslacht (mannelijk en vrouwelijk), getal (enkelvoud en meervoud) en voor verschillende naamvallen (Tolstaya, 1981). Elk zelfstandig naamwoord heeft een verplicht suffix voor geslacht. Woorden eindigend in -/a/, -/ã/ en -/pan/ zijn over het algemeen mannelijk zoals in de woorden /hiã/ (=hart) en /bacpan/ (=jeugd) (Tolstaya, 1981). Woorden die eindigen in -i zijn over het algemeen vrouwelijk, zoals /kuri/ (= meisje) (Tolstaya, 1981). Er zijn echter ook woorden die afwijken van dit patroon. Niet alle zelfstandig naamwoorden eindigen in -/i/, -/a/, -/ã/ en -/pan/, zoals het woord /jat/ (=boer/plattelander) (Tolstaya, 1981). Ook eindigen woorden voor nationaliteiten en beroepen in -/i/, maar zijn mannelijk, zoals /nai/ (=kapper/barbier). Bij woorden voor levende (animate) objecten, zoals mensen en dieren, komt het natuurlijk geslacht overeen met het grammaticaal geslacht (Tolstaya, 1981). Een voorbeeld hiervan is het woord /ma/ (=moeder), dat eindigt in -/a/ en vrouwelijk is (Tostaya, 1981). Voor niet animate zelfstandig naamwoorden is de toewijzing van geslacht arbitrair, en moet het geslacht dus uit het hoofd worden geleerd. (Tolstaya, 1981). Daarnaast is het geslacht van sommige niet animate zelfstandig naamwoorden onstabiel, en kunnen zowel mannelijk als vrouwelijk zijn. Mannelijke woorden kunnen worden omgevormd tot vrouwelijke woorden door vervanging van de -/a/ door een -/i/, of door toevoeging van -/i/ -/ɽi/ -/ɳi/ en -/ni/ aan het eind van mannelijke woorden eindigend op een medeklinker. Meervoud Meervoud wordt op verschillende manieren gevormd, afhankelijk van het geslacht en de eindklanken van het woord (Tolstaya, 1981). Mannelijke woorden eindigend op een medeklinker of een klinker anders dan -/a/, blijven gelijk in de meervoudsvorm. Voor mannelijke woorden die wel eindigen op -/a/, wordt dit suffix veranderd in -/e/, behalve voor woorden over (familie)relaties, zoals broer of oom, en sommige woorden met een origine uit het Sanskrit of Iraans (Tolstaya, 1981). Vrouwelijke woorden krijgen in het meervoud het extra eindsuffix -/ã/ (Tolstaya, 1981). Voor vrouwelijke woorden die op -/a/ eindingen, wordt het suffix /ʋa/ toegevoegd (Tolstaya, 1981). Het Nederlands heeft een meervoudssysteem dat niet is gebaseerd op geslacht, maar wel op woordeinde. De meeste woorden krijgen in het meervoud -/ən/, en aan de hand van een aantal regels krijgen woorden met een bepaald woordeinde -/s/ voor meervoud (Berendsen, n.d.). Deze regels zijn wellicht lastig om op te pikken, en dus moeten meervoudsvormen uit het hoofd geleerd worden. Dit kan op zich lastig zijn, al is er waarschijnlijk geen beperkende invloed uit het Punjabi op dit proces, aangezien het systeem in het Punjabi niet veel simpeler of ingewikkelder lijkt. Naamvallen In het Punjabi bestaan 8 verschillende naamvallen (Bhatia, 1993):
De nominatief, obliquus en vocatief worden aangegeven door middel van een suffix dat aan het zelfstandig naamwoord wordt toegevoegd. De overige naamvallen worden gevormd door het suffix van de obliquus in combinatie met een specifieke postpositie (achterzetsel). Het suffix dat wordt toegevoegd aan de verschillende naamwoorden verschilt voor de mannelijke en vrouwelijke woorden en de uitgang die ze hebben. In Tabel 3 hieronder is een overzicht te vinden van de suffixen en postposities voor de naamvallen. Tabel 3. Suffixen voor de verschillende naamvallen in het Punjabi (Bhatia, 1993). Zelfstandig naamwoorden in de vocatief naamval worden nog voorafgegaan door een extra marker, dit is óé of ʋe voor mannelijke woorden en /ni/ voor vrouwelijke woorden. In Tabel 4 hieronder is voor elke naamval en elke woordsoort een voorbeeld te zien.
Tabel 4. Voorbeelden van elke naamval en elke woordsoort in het Punjabi (Bhatia, 1993). Het naamvalsysteem in het Nederlands, of beter gezegd, de restanten hiervan, is vele malen simpeler dan het systeem in Punjabi. Om deze reden worden op dit gebied dan ook geen significante problemen in de tweede taalverwerving van het Nederlands verwacht.
Bijvoeglijk naamwoord In Punjabi is de plaats van het bijvoeglijk naamwoorden voor het zelfstandig naamwoord. Het bijvoeglijk naamwoord wordt vervoegd aan de hand van het geslacht, getal en de naamval van het bijbehorende zelfstandig naamwoord (Tolstaya, 1981). De meeste mannelijke bijvoeglijk naamwoorden eindigen met -/a/ of /ã/, de meeste vrouwelijke bijvoeglijk naamwoorden met -/i/. In het geval van een meervoudig zelfstandig naamwoord, of een enkelvoudig zelfstandig naamwoord in de obliquus, verandert het suffix -/a/ of -/ã/ voor mannelijke bijvoeglijke naamwoorden in -/e/ of -/ẽ/ (Tolstaya, 1981). In het geval van een meervoudig zelfstandig naamwoord in de obliquus, wordt de uitgang -/ɪa/ (Tolstaya, 1981). Mannelijke bijvoeglijk naamwoorden met een andere eindklank blijven altijd hetzelfde (Tolstaya, 1981). Vrouwlijke bijvoeglijk naamwoorden veranderen alleen in combinatie met een meervoudig zelfstandig naamwoord: -/i/ wordt dan -/ã/ Tolstaya, 1981). Tabel 5. Voorbeeld bijvoeglijk naamwoord met verbuiging voor geslacht in het Punjabi In het Nederlands wordt het bijvoeglijk naamwoord alleen nog verbogen naar getal en geslacht. Het Nederlandse systeem is daarom minder omvangrijk als het gaat om verbuigingen, waardoor verwacht kan worden dat tweedetaalleerders van het Nederlands (met Punjabi als moedertaal) hier geen moeite mee ondervinden.
Werkwoorden Het werkwoord staat in het Punjabi altijd aan het eind van de zin en past zich aan aan het onderwerp of het object in de zin (Tolstaya, 1981). Hiervoor bestaan suffixen die het werkwoord specificeren voor getal (enkelvoud of meervoud), geslacht (mannelijk of vrouwelijk) en persoon (1e, 2e of 3e persoon) (Tolstaya, 1981). Ook zijn er suffixen en hulpwerkwoorden voor tijd, aspect en mood (Tolstaya, 1981). Het infinitief wordt gevormd door de stam van het werkwoord te nemen en daar achter het suffix -na te plakken. Tabel 6. Voorbeeld van werkwoord in het Punjabi (Tolstaya, 1981). Tijd
De tegenwoordige tijd wordt gevormd door het suffix -/da/ toe te voegen aan de stam van het werkwoord, en de plaatsing van een hulpwerkwoord in tegenwoordige tijd achter het hoofdwerkwoord (Bhatia,1993). Het suffix -/da/ heeft verschillende vormen voor geslacht en getal (Bhatia,1993). Het hulpwerkwoord heeft verschillende vormen voor persoon en getal, maar in het Majhi dialect (en de meeste andere dialecten) niet voor geslacht (Bhatia,1993). Tabel 7. Suffixen voor de tegenwoordige tijd (Bhatia, 1993). Tabel 8. Vormen voor het hulpwerkwoord voor de tegenwoordige tijd (Bhatia, 1993).
De verleden tijd word gevormd door een suffix toe te voegen aan de stam van het werkwoord (Bhatia). Dit suffix heeft verschillende vormen voor geslacht en getal (Bhatia, 1993). Er is geen hulpwerkwoord, al word er wel een hulpwerkwoord gebruikt in de perfectum van de verleden tijd (Bhatia, 1993). In de tabel hieronder staan de verschillende suffixen voor de verleden tijd.
Tabel 9. Suffixen voor de verleden tijd (Bhatia, 1993). De toekomende tijd word gevormd door een suffix toe te voegen aan de stam van het werkwoord (Bhatia,1993). Dit suffix verschilt voor persoon, geslacht en getal. Bovendien zijn er hier verschillen per dialect in de klinkers die worden gebruikt (Bhatia,1993). In de tabel hieronder staan de verschillende suffixen. (Scheiding door “|” betekent een verschil tussen dialecten.)
Tabel 10. Suffixen voor de toekomende tijd (Bhatia, 1993). Het duidelijkste verschil met het Nederlands is dat er in het Punjabi een hulpwerkwoord wordt gebruikt voor de onvoltooid tegenwoordige tijd. In het Nederlands is dit niet het geval. Een mogelijk probleem voor tweedetaalleerders zou kunnen zijn dat er een hulpwerkwoord wordt gebruikt en zo onbedoeld de voltooid tegenwoordige tijd wordt geuit. Ook is in het Nederlands de plaatsing van de hulpwerkwoorden voor het hoofdwerkwoord. In het Punjabi wordt het hulpwerkwoord achter het hoofdwerkwoord geplaatst, wat mogelijk een probleem in de woordvolgorde zou kunnen veroorzaken in tweedetaalleerders van het Nederlands. Verder is het congruentiesysteem in het Punjabi veel uitgebreider dan in het Nederlands, dus worden er op dit gebied geen problemen verwacht.
Mood Mood heeft te maken met de wijze waarop iets gezegd of gedaan wordt en is in het Punjabi terug te vinden in de vorm van het werkwoord (Bhatia, 1993). In het Punjabi wordt mood uitgedrukt aan de hand van modale hulpwerkwoorden die na de stam of de infinitief komen (Bhatia, 1993). Dit is vergelijkbaar met het Nederlands, waardoor niet verwacht wordt dat tweedetaalleerders hier problemen mee zullen ondervinden. Aspect Werkwoorden in het Punjabi dragen ook kenmerken voor aspect, ofwel hoe de actie kan worden geplaatst in de tijd. Er wordt onder andere onderscheid gemaakt tussen een gebeurtenis als een afgesloten geheel en gebeurtenissen die voor een bepaalde tijd bezig zijn, maar er zijn nog veel meer vormen van aspect (Bhatia, 1993). Het aspect van een werkwoord wordt in veel gevallen weergegeven door een extra werkwoord achter het werkwoord te plaatsen (Bhatia, 1993). Dit tweede werkwoord verliest dan de orignele betekenis en functioneert alleen als markering voor de vorm van aspect die moet worden weergegeven (Bhatia, 1993). Het systeem voor aspect is in het Punjabi ingewikkelder dan het Nederlandse systeem. Het enige probleem dat hier kan ontstaan is dat de Nederlandse markering 'aan het' voor het werkwoord wordt geplaatst, in plaats van achter het werkwoord, zoals in Punjabi. Dit is echter slechts een klein onderdeel van een systeem dat veel minder gecompliceerd is dan het Punjabi, dus zullen de problemen niet zeer groot zijn. Persoonlijk voornaamwoorden In het Punjabi is voor de eerste en tweede persoon het onderscheid tussen persoon en getal gelijkend aan het Nederlands. In de 3e persoon (hij/zij/het) wordt er verplicht onderscheid gemaakt tussen of het onderwerp ver weg (persoonlijk voornaamwoord 'o') of dichtbij (persoonlijk voornaamwoord 'e') is (Bhatia, 1993). Dit onderscheid wordt niet gemaakt in de Nederlandse persoonlijk voornaamwoorden. Opvallend is dat voor de derde persoon, in tegenstelling tot in het Nederlands, er geen onderscheid wordt gemaakt voor getal in de nominatief. Een ander verschil met het Nederlands in de derde persoon is dat het onderscheid voor geslacht ontbreekt. Tabel 11. De Punjabi persoonlijk voornaamwoorden, gespecificeerd voor persoon, nabijheid, getal en naamval staan in onderstaande tabel (Bhatia, 1993). Net als in het Nederlands, een formele aanspreekvorm, /tusĩ/, en een informele aanspreekvorm, /tũ/. Deze formele aanspreekvorm is identiek aan de meervoudsvorm voor de tweede persoon. In het Nederlands wordt voor de formele aanspreekvorm een aparte vorm gebruikt. Aangezien Punjabi-sprekende kinderen bekend zijn met een beleefdheidsvorm, zal dit waarschijnlijk geen problemen opleveren in de verwerving van Nederlands als tweede taal. Een mogelijk obstakel is wel dat er in het Nederlands gebruikt wordt gemaakt van een extra vorm. Verder lijkt het Nederlandse systeem voor persoonlijk voornaamwoorden simpeler dan het systeem in Punjabi. Om deze redenen worden op dit gebied dan ook geen significante problemen in de tweedetaalverwerving verwacht.
Lidwoorden Lidwoorden komen niet voor in het Punjabi (Tolstaya, 1981; Bathia, 1993). Er wordt wel onderscheid gemaakt tussen bepaalde (in het Nederlands met 'de/het') en onbepaalde (In het Nederlands met 'een') zelfstandig naamwoorden (Bhatia, 1993), maar dit onderscheid is slechts zichtbaar in een beperkt aantal constructies in het Punjabi. Het is daarom waarschijnlijk dat Punjabi-sprekende tweedetaalleerders van het Nederlands moeite hebben met het verwerven en produceren van de Nederlandse lidwoorden. |