Morfologie
Het IJslands heeft een drievoudig grammaticaal geslachtsysteem; mannelijk, vrouwelijk en neutraal. Het grammaticale geslacht van een zelfstandig naamwoord is enkel indirect gerelateerd aan het geslacht. Dit is vergelijkbaar met het Duits. Concepten kunnen refereren naar een mannelijk, vrouwelijk of neutraal zelfstandig naamwoord (Thráinsson, 2007: 2). Dit is in het Nederlands niet het geval. In het Nederlands refereren de lidwoorden; ‘de’, ‘het’ en ‘een’ niet naar een bepaald geslacht. Het Nederlandse lidwoord is willekeurig. In tegenstelling tot het Nederlands heeft het IJslands geen onbepaald lidwoord en het bepaald lidwoord is samengevoegd middels een suffix in het naamwoord en heeft zijn eigen inflectie dat afhankelijk is van: geslacht, getal en naamval. In tabel 6 is het voorbeeld van Thráinsson met de woorden hestur (paard), borð (tafel) en mynd (foto) vertaald (Thráinsson, 2007: 2).
Tabel 6. Lidwoorden samengevoegd met het naamwoord, maar met eigen inflectie (geslacht, getal en naamval). Het vetgedrukte suffix is het lidwoord in het zelfstandig naamwoord. De naamvallen zijn veel onderzocht en besproken in het IJslands. De taal kent vier naamvallen: nominatief, genitief, datief en accusatief. Er zijn twee waarden om het getal aan te geven: enkelvoud en meervoud (Thráinsson, 2007: 2). In het Nederlands worden de genitief-, datief- en accusatiefvormen van naamvallen niet meer gebruikt in de dagelijkse communicatie. De vervoeging van het bijvoeglijk naamwoord is afhankelijk van het geslacht, de naamval en het getal (enkelvoud of meervoud) van het zelfstandig naamwoord in de zin. Dit wordt in het IJslands samengevoegd met het zelfstandig- en bijvoeglijk naamwoord. Hieronder zijn enkele voorbeelden te vinden van Thráinsson (Thráinsson, 2007: 2).
Ég sá gula hænu. Ik zag een gele(A.sg.v) kip (A.sg.v) Þessar hænur eru gular Deze kippen (N.pl.v) zijn geel (N.pl.v) Afkortingen * N = nominatief (onderwerp in de zin) * A = accusatief (lijdend voorwerp). * sg = enkelvoud / pl = meervoud * m = mannelijk / v = vrouwelijk / n = neutraal Bij zelfstandige naamwoorden wordt er een suffix toegevoegd dat afhankelijk is van het geslacht van het zelfstandig voornaamwoord. Ralston (2013) maakt hierbij een verdeling tussen zwakke en sterke zelfstandige naamwoorden. De taal bestaat voor 7,83% uit sterke mannelijke zelfstandige naamwoorden die eindigen op het suffix <ur> en 8,31% uit zwakke zelfstandige naamwoorden eindigen op het suffix <i>. De sterke vrouwelijke vorm kent geen specifieke verbuiging. Deze vorm komt in het IJslands 17,29% voor. Zwakke vrouwelijke zelfstandige naamwoorden krijgen altijd het suffix <a> aan het einde van het zelfstandige naamwoord. 11,27% van alle zelfstandige naamwoorden worden op deze wijze verbogen.Tot slot bestaat er nog de neutrale vorm die in 31,81% gebruikt wordt in het IJslands. Deze vorm kent ook geen specifieke uitgangsvorm. Voor tweedetaalverwervers is het daarom lastig om de verbuiging van het sterke vrouwelijke geslacht en het neutrale geslacht bij zelfstandige naamwoorden te kunnen onderscheiden (Ralston, 2013: 20-22). De voornaamwoorden veranderen door naamval, het geslacht en getal. Enkelvoud kent slechts één vorm. Namelijk de derde persoon enkelvoud. Er bestaat geen uitgangsvorm voor de eerste en tweede persoon enkelvoud. Dit geldt ook voor de andere Scandinavische talen (Thráinsson, 2007: 4). In onderstaande tabel zijn de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden in het IJslands weergegeven. Tabel 7. Vormen van de derde persoon enkelvoud van zelfstandige- en bezittelijke voornaamwoorden ingedeeld in geslacht en naamvallen (gebaseerd op (Thráinsson, 2007: 5) Werkwoorden worden in het IJslands vervoegd aan de hand van het onderwerp. De kenmerken persoon en getal bepalen hoe werkwoorden worden vervoegd. De taal kent de morfologische tijdsbepalingen: heden en verleden tijd. Zwakke werkwoorden krijgen het suffix <-ð-, -d- of -t> aan het einde van het werkwoord. Dit lijkt op het eerste gezicht sterk op het Nederlands, maar in het IJslands wordt enkel de letter <ð-, -d- of -t> toegevoegd. Bij sterke werkwoorden vindt er een klinkerverandering plaats zoals in het Nederlands ook het geval is (Thráinsson, 2007: 8). De vervoeging hangt naast de kenmerken persoon en getal ook af van het geslacht en de naamval. Meestal eindigt de verleden tijdsvorm in het suffix in <ur> of <inn> (Thráinsson, 2007: 9). In tabel 8 is een voorbeeld weergegeven van een sterk en zwak werkwoord dat zowel in tegenwoordige als in verleden tijd is vervoegd.
Tabel 8. Werkwoordvervoeging in het IJslands met het zwakke werkwoord: ‘horfa’ (kijken) en het sterke werkwoord: ‘bíta’ (bijten). Tussen de haken (…) staat de Nederlandse vertaling van woorden (gebaseerd op (Thráinsson, 2007: 8). De niet-vervoegde werkwoorden bestaan in het IJslands uit het infinitief. Dit wordt aangegeven door aan het einde van een werkwoord de letter <a> toe te voegen. Bijvoorbeeld: ‘horfa’ en ‘bíta’. Dit kan erg verwarrend zijn voor tweedetaalverwervers, omdat de zwakke vrouwelijke vorm ook het suffix <a> krijgt. Indien het werkwoord in gebiedende wijs wordt weergeven, verdwijnt het suffix <a>. Voorbeeld gebiedende wijs: ‘horf’ en ‘bít’ (Thráinsson, 2007: 9).
Het hulpwerkwoord ‘hebben’ is in het IJslands ‘hafa’. In tegenstelling tot het Nederlands neemt het hulpwerkwoord in het IJslands de niet vervoegde vorm van het hoofdwerkwoord aan bij het voltooid deelwoord. Voorbeeld: ‘Hundurrinn hefur bitið manninn’ = ‘De hond heeft de man gebeten’. De meest voorkomende hulpwerkwoorden zijn: hafa (hebben), vera (zijn), munu (willen). Het hulpwerkwoord ‘munu’ geeft meestal toekomstige tijd aan in een zin. Daarnaast kent men in een soortgelijke progressieve vorm zoals het Engelse suffix <ing>. Dit wordt in de zin aangegeven middels de ‘vera að borða’ vorm. Hierbij wordt het werkwoord ‘zijn’ + het suffix <–ing> gebruikt. Deze vorm geeft aan dat iets op dat moment gebeurt. Het gebruik van deze vorm kan niet worden gebruikt bij statische werkwoorden (Thráinsson, 2007: 10-16). |