Morfologie
Bij zowel de zelfstandige naamwoorden, als de werkwoorden, is te zien dat het Ests een agglutinerende taal is; er worden betekenisvolle suffixen aan woord toegevoegd (zoals naamvalsmarkering) in plaats van losse woorden te gebruiken (5). Dit verschilt van het Nederlands, waar juist aparte woorden gebruikt worden.
(5) laps-e kind-GEN ‘van het kind’ Lidwoorden en geslachtDe zelfstandige naamwoorden hebben geen geslacht en ook geen lidwoord. Wel kan er in het Ests gebruik worden gemaakt van de onbepaalde lidwoorden mõni (enkelvoud) en moñed (meervoud). Dit onbepaalde lidwoord heeft de betekenis van het woord ‘wat/iets’ en is niet verplicht om te gebruiken. Het bijvoeglijk naamwoord neemt dezelfde naamval aan als het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. Naast de zelfstandige naamwoorden, wordt er ook geen verschil gemaakt bij persoonlijke voornaamwoorden tussen mannelijk en vrouwelijk, beide worden aangeduid met t(em)a ‘hij/zij’. In tegenstelling tot het Ests, heeft het Nederlands drie lidwoorden en verschil tussen mannelijk en vrouwelijk bij persoonlijke voornaamwoorden. Dit zou voor moeilijkheden kunnen zorgen bij het leren van het Nederlands voor iemand uit Estland. Te verwachten valt dat er weinig tot geen lidwoorden gebruikt zullen worden in het begin, of dat er willekeurig gekozen wordt voor een lidwoord. NaamvallenZelfstandige naamwoorden zijn opgesteld uit de stam van het woord + naamval/getal suffix (+ secundair naamval suffix), in tegenstelling tot het Nederlands, waar juist voorvoegsels gebruikt worden om bijvoorbeeld een genitief uit te drukken (bijvoorbeeld ‘het brood van de bakker). Hieronder staat een overzicht van de mogelijke naamvallen van het woord raamat ‘boek’: Naast de zelfstandige naamwoorden, worden ook de voornaamwoorden op deze wijze verbogen. Daarnaast worden de voornaamwoorden onderverdeeld in zes semantische groepen, die ook het Nederlands kent: 1) persoonlijk voornaamwoorden (zoals ta ‘zij’), 2) reflexief (zoals oma ‘zijn eigen’), 3) wederkerig voornaamwoord (zoals üksteise ‘een ander’), 4) demonstratief (zoals see ‘dit’), 5) interrogatief (zoals kes ‘wie’), 6) indefiniet (zoals iga ‘alle’).
Vergrotende en overtreffende trapHet maken van de vergrotende en overtreffende trap in het Ests werkt op ongeveer dezelfde manier als in het Nederlands. Bij de vergrotende trap komt er een suffix achter de stam en bij de overtreffende trap het woord kõige + de overtreffende trap. Een voorbeeld hiervan is: (6) ilus (7) ilus-am (8) kõige ilus-am mooi mooi-COMP SUP mooi-COMP ‘mooi’ ‘mooier’ ‘het mooist’ Naast deze manier van het maken van de overtreffende en vergrotende trap, zijn er een aantal uitzonderingen waarbij de overtreffende trap gemaakt wordt door de letter ‘i’ toe te voegen, bijvoorbeeld: püha ‘heilig’ – pühim ‘allerheiligst’. CijfersIn het Ests zijn de getallen één tot en met tien de basisgetallen waar de rest van de getallen van wordt afgeleid. De cijfers elf tot en met negentien worden geschreven als het cijfer van het eental+teist (9). Achter de tientallen, zoals veertig en vijftig, komt het achtervoegsel –kümmend (10). (9) kaheksa-teist (10) kaheksa-kümmend acht-tien acht-tiental ‘achttien’ ‘tachtig’ Vanaf de twintig worden het tiental en het eental apart geschreven van elkaar, bijvoorbeeld het getal 56 wordt geschreven als in voorbeeld (11). (11) viis-kümmend kuus vijf-tiental zes ‘zesenvijftig’ Het verschil met het Nederlands is dat het woord voor een cijfer één woord is in het Nederlands, maar verschillende woorden in het Ests, en dat eerst het tiental gezegd wordt en daarna het eental, terwijl dit in het Nederlands andersom is. Deze verschillen zouden eventueel voor moeilijkheden kunnen zorgen bij het leren van het Nederlands. Werkwoorden Finiete werkwoorden De samenstelling van het werkwoord is hetzelfde opgebouwd als een zelfstandig naamwoord: stam + tijd/wijze suffix (S1) + persoonsuffix (S2). Tenminste één van de suffixen is verplicht om te gebruiken. Hieronder volgen overzichten van de verschillende tijden. Naast de tegenwoordige en verleden tijd, kent het Ests ook de voltooid tegenwoordige tijd en de voltooid verleden tijd. Deze werkwoorden worden samengesteld uit het werkwoord olema ‘zijn’ en het verleden tijd deelwoord. Het verleden tijd deelwoord wordt in de voltooid tegenwoordige tijd gemaakt door met het suffix –nud (bijvoorbeeld Ma olen mänginud ‘ik heb gespeeld’). In de voltooid verleden tijd komt er ook –nud achter het werkwoord, maar is de vervoeging van olema anders (bijvoorbeeld Ma olinmänginud). Het werkwoord olema is in deze twee tijden dus het enige dat zich aanpast aan de persoon en getal van het onderwerp. Dit is hetzelfde als in het Nederlands, waarbij de werkwoorden ‘zijn’ en ‘hebben’ zich aanpassen, maar niet het andere werkwoord: ‘ik heb geslapen’ tegenover ‘zij hebben geslapen’.
Toekomende tijd De toekomende tijd wordt alleen gebruikt wanneer er een activiteit gaat plaatsvinden die al gepland is. Voor andere toekomende activiteiten wordt de tegenwoordige tijd gebruikt. De toekomende tijd wordt gemaakt met het werkwoord hakkama ‘gaan’, dat zich aanpast aan de persoon en getal van het onderwerp, met daarna het infinitieve werkwoord. Een voorbeeld is Ma hakkan mängima ‘Ik ga spelen’. Over het algemeen wordt echter de tegenwoordige tijd gebruikt. Naast de verschillende tijden, kent het Ests twee verschillende modi: de gebiedende wijs en de conditionele wijs. Zoals te zien is in de tabel hieronder, wordt de conditioneel gemaakt met dezelfde uitgangen als de verleden tijd, maar met als toevoeging het suffix –ks- ervoor. Het gebruik van suffixen om de tijd/wijze en persoon/getal aan te duiden, lijkt op het Nederlandse werkwoordsysteem. Het verschil tussen het Nederlands en het Ests is dat de twee soorten suffixen in het Nederlands soms samengetrokken zijn tot één suffix. In het voorbeeld ‘Hij gooi-de’ geeft –de zowel verleden tijd aan, als enkelvoud. In het Ests zouden dit twee verschillende suffixen zijn geweest. Ook kent het Nederlands geen apart suffix voor de imperatief, maar wordt het werkwoord ‘zouden’ gebruikt. Vooral het feit dat er twee verschillende soorten suffixen zijn in het Ests, maar meestal maar één (zichtbaar) of zelfs geen suffix in het Nederlands, zal voor een Ests tweede taalleerder van het Nederlands lastig zijn.
Infinitieve vormen Onder de infinitieven vallen de infinitieven, gerundium en deelwoorden. De infinitieven hebben naast de basisvorm, ook de inessief (‘in’), elatief (‘eruit’), translatief (‘tot’) en abessief (‘zonder’) naamval en een passieve vorm. De infinitief wordt gemaakt met het suffix –ma of –da met daarachter de bijbehorende naamvalsuitgang. Het gerundium wordt ook wel de des-vorm genoemd, vanwege het achtervoegsel –des. De deelwoorden worden onderverdeeld in het verledentijdsdeelwoord actief met het achtervoegsel –nud (palunud ‘gebedeld’) en het verledentijdsdeelwoord passief met het achtervoegsel –tud (palutud ‘was gebedeld’). Het werkwoord ‘hebben’ Net als het Fins, heeft het Ests geen werkwoord ‘hebben’. Om een bezit aan te duiden wordt het werwoord olema ‘zijn’ met de juiste vervoeging gebruikt en krijgt het onderwerp de naamval dat plaats aanduidt (14). (14) M-ul on auto. ik-ADE is.3EV auto ‘Ik heb een auto.’ Ontkenning Er zijn twee verschillende manieren om een ontkenning te maken in het Ests. Het negatiepartikel ei wordt gebruikt in de indicatief en conditionele wijs en wordt voor het hoofdwerkwoord van de zin geplaatst. Het hoofdwerkwoord is dan alleen gemarkeerd voor wijze en tijd (15). (15) Ma ei kuula. ik NEG luisteren.TT ‘Ik luister niet.’ Als een activiteit verboden wordt, wordt gebruik gemaakt van het werkwoord ära ‘doen’ (16). (16) Ärgu ei kuula! doen.3EV.IMP NEG luisteren.TT ‘Luister niet!’ |