Morfologie
Het Afrikaans kan beschouwd worden als de meest analytische taal binnen de Indo-Europese taalfamilie. Dit betekent dat de taal weinig verbuigingen en vervoegingen kent. Vanwege de morfologische vereenvoudiging lijkt het Afrikaans voor Nederlandstaligen ietwat simplistisch.
Lidwoorden Het Afrikaans maakt, net als het Engels, geen gebruik van grammaticaal geslacht. Hierdoor is er maar één bepaald lidwoord in het Afrikaans: die. Dit in tegenstelling tot de twee bepaalde lidwoorden in het Nederlands: de en het. Het onbepaalde lidwoord in het Afrikaans is vergelijkbaar met het Nederlandse een: ‘n. Als die beklemtoond wordt (díe) krijgt het de betekenis van het Nederlandse deze/dit en die/dat. Naamwoordverbuigingen: meervouden, verkleinwoorden en bijvoeglijke naamwoorden In het Afrikaans wordt het meervoud van zelfstandige naamwoorden gevormd door toevoeging van de uitgang –s, zoals in arms, maats, neefs en kinders, en –e, zoals in berge, boeke, hande en mure. Aan deze voorbeelden is te zien dat de woorden die in het Afrikaans een –s krijgen in het meervoud, niet dezelfde zijn als de woorden die in het Nederlands een –s krijgen. In het Afrikaans zijn er meer uitgangen op –s dan in het Nederlands. Het vormen van meervouden kan dus tot fouten leiden in de NT2-ontwikkeling. Tevens komen in het meervoud een dof g aan het einde van een naamwoord te vervallen, bijv. kruid – kruie, oog – oë en vraag – vrae. De standaard verkleinwoorden eindigen in het Afrikaans op –jie en –tjie. Dit is vergelijkbaar met de Nederlandse verkleiningsuitgang –je en –tje. Hiernaast komen ook nog de uitgangen –kie, –pie en –ie voor, zoals in vreemdelinkie, probleempie en huisie. Soms kent het Afrikaans een dubbele verkleining, zoals in meisietjie. Er zijn ook Afrikaanse woorden die geen verkleining inhouden, maar wel een dergelijke uitgang hebben, zoals baadjie, wat jas betekent. Net als in het Nederlands worden attributief gebruikte bijvoeglijke naamwoorden in het Afrikaans meestal verbogen. Veel bijvoeglijke naamwoorden krijgen een buigings –e. Ook deze verbuiging gaat vaak gepaard met het vervallen van de medeklinker wanneer deze tussen twee klinkers in staat, zoals in hoog – hoë. Er zijn echter ook veel bijvoeglijke naamwoorden die anders verbogen worden. Het verbuigen van bijvoeglijke naamwoorden blijkt één van de moeilijkste dingen te zijn in de grammatica van het Afrikaans. Voor meer informatie over dit onderwerp, verwijzen wij u naar het boek A Grammar of Afrikaans (hoofdstuk 6) van Donaldson (1993). Werkwoordvervoegingen Werkwoorden worden in het Afrikaans niet vervoegd naar persoon of getal, in tegenstelling tot in het Nederlands. De infinitief en de onvoltooid tegenwoordige tijd hebben zodoende altijd dezelfde vorm. Er zijn drie uitzonderingen op deze regel: de werkwoorden wees en hê (in het Nederlands respectievelijk zijn en hebben) en werkwoorden die een voorvoegsel hebben.
Slechts enkele Afrikaanse werkwoorden hebben nog een onvoltooid verledentijdsvorm (o.v.t.). In het Afrikaans wordt de verleden tijd dus op een andere manier uitgedrukt. In veel gevallen wordt hiervoor de voltooid tegenwoordige tijd (v.t.t.) gebruikt, standaard gevormd door het + de infinitief met het prefix ge−. Het werkwoord wees wordt bij uitzondering soms vervoegd met is i.p.v. het. Net als in het Nederlands krijgen de werkwoorden die al een andere, onbeklemtoonde prefix hebben, zoals aan−, her− of ont−, niet nog eens het prefix ge− voor de infinitief. In combinatie met een tijdsbepaling, zoals toe of gister, wordt soms ook wel gewoon de tegenwoordige tijd gebruikt.
De modale werkwoorden sal, kan, moet en wil, en de werkwoorden wees en hê hebben nog wel een vorm voor de onvoltooid verleden tijd, respectievelijk sou, kon, moes, wou, was (1) en had. Incidenteel komen ook nog de volgende vormen voor: dog (= dacht), wis en mog (2).
(1) Die klim was vir my te swaar(2) Ek onthou ek mog opbly om te kyk In tegenstelling tot het Nederlands, kent het Afrikaans vrijwel géén sterke werkwoorden meer; bijna alle werkwoorden zijn zwak. Een lastig werkwoord om te vervoegen is voor NT2-leerders bijvoorbeeld het werkwoord verliezen. De stam van het Afrikaanse werkwoord is voor Nederlandstaligen verrassend. De voltooid verleden tijd bestaat in het Afrikaans niet zoals wij die in het Nederlands kennen. De Nederlandse voltooid verleden tijd wordt in het Afrikaans vaak uitgedrukt middels het woordje klaar (3). Soms hoort men ook dit was gewees.
(3) Ek het dit al klaar gedoen (= Ik had dit al gedaan) De gebiedende wijs wordt in het Afrikaans op dezelfde manier gevormd als in het Nederlands. Alleen bij een ‘negatieve gebiedende wijs’ voegt men standaard moenie toe, zie (4): (4) Moenie huil nie Kortom, de verschillen tussen de twee talen op morfologisch gebied kunnen voor sprekers van het Afrikaans die het Nederlands als tweede taal verwerven, zorgen voor veel verbuigings- en vervoegingsfouten, aangezien met name de vervoeging van werkwoorden in het Nederlands ingewikkelder is dan in het Afrikaans. |